Enkelvoud, meervoud, TT en VT

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 3

Werkwoordspelling

- Aan het eind van de les hebben we geoefend met werkwoorden in het enkelvoud en in het meervoud en weten jullie waar jullie naar moeten kijken bij het bepalen van het enkelvoud of het meervoud.

- Aan het eind van de les hebben we geoefend met werkwoorden in de TT en in de VT en weten jullie waar jullie naar moeten kijken bij het bepalen van de TT en de VT. 

Tegenwoordige tijd en verleden tijd

Is het werkwoord dat je moet vervoegen een persoonsvorm?

Wordt er in de zin verteld of het over de TT of de VT gaat?

Nergens aangegeven? Dan altijd in de TT!

Maak zelf een zin waarin het duidelijk is dat de zin zich in de TT afspeelt.

Maak zelf een zin waarin het duidelijk is dat de zin zich in de VT afspeelt.

Enkelvoud of meervoud

Is het werkwoord een persoonsvorm?

-Tijdsproef: Ik koop een donut. --> Ik kocht een donut.

-Vraagproef --> Ik koop een donut. --> Koop ik een donut? 

Let op! Bij de vraagproef mag je géén extra woorden toevoegen. De zin moet een gesloten vraag zijn (je kunt de vraag alleen maar met ja/nee beantwoorden).

Verander de volgende zin van tijd. Welk woord verandert er?
- Mijn broer fietst iedere ochtend naar school.

Maak van de volgende zin een vraagzin. Welk woord komt er vooraan in de zin te staan? Let op! Je mag geen nieuwe woorden toevoegen aan de vraagzin!
- Sanne koopt de nieuwe iPhone.

Oefenen! :) 

Vandaag __________ zij hun nieuwe laptops.

1. Koopt
2. Kopen
3. Kocht
4. Kochten

Lina en Mike _________ al vanaf groep 1 bij elkaar in de klas, maar ze worden nu onderhand wel gek van elkaar.

1. Zaten
2. Zat
3. Zit
4. Zitten

Hij ________ geen idee waar hij over praat.

1. Heeft
2. Had
3. Hebben
4. Hadden

Die klas __________ alweer ruzie.

1. Had
2. Hebben
3. Heeft
4. Hadden

Vorig schooljaar _________ ik nog mijn eindexamen.

1. Deed
2. Doe
3. Deden
4. Doen

(VT) Mijn ouders _________ zich af waar ik bleef.

1. Vragen
2. Vraag
3. Vroegen
4. Vroeg

Gisteren ___________ wij een taart voor zijn verjaardag.

1. Bakte
2. Bakten
3. Bakt
4. Bakken

Ik ___________ iedere dag naar school, maar nu moet ik met de fiets.

1. Loop
2. Liep
3. Lopen
4. Liepen

Herhaling!
Op welke twee manieren kom je
erachter wat de persoonsvorm is
in de zin?