H3 werkwoordelijk gezegde

Programma

Terugblik les

Uitleg nieuwe theorie

Aan het werk

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Programma

Terugblik les

Uitleg nieuwe theorie

Aan het werk

Slide 1 - Slide

Terugblik les
Wat hebben we de vorige les behandeld?

Slide 2 - Slide

Vandaag

Doel:

-Aan het einde van de les heeft iedereen geoefend met het werkwoordelijk gezegde.

Slide 3 - Slide

Grammatica zinsdelen

Welke zinsdelen kennen we?

Benoem de stappen.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Werkwoordelijk gezegde
  • Zinnen bestaan uit zinsdelen
  • Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin.
  • Soms is het werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord (de persoonsvorm)
  • Soms zijn het er meer.

Slide 6 - Slide

Voorbeelden
  • Die bloemen staan al een hele week in de klas.
  • Dit weekend wil ik mijn verjaardag gaan vieren.
  • Na het klassenfeest ruimen de leerlingen met elkaar de rommel op.

Slide 7 - Slide

Aan het werk

Taalverzorging grammatica H3 (blz.84)

  • Groep 1: Startopdracht, opdracht 1 t/m 6
  • Groep 2: Startopdracht, opdracht 1 t/m 6

Klaar? Nakijken + fouten verbeteren.

Klaar met nakijken? Verder met taalverzorging spelling

- opdracht 1 t/m 5.

Klaar? Nakijken taalverzorging spelling.

timer
1:00

Slide 8 - Slide

Ontleden in zinsdelen betekent...
A
zinsdelen zoeken
B
werkwoorden zoeken
C
kernzinnen zoeken
D
deelonderwerpen zoeken

Slide 9 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
Thuis heeft iedereen een eigen computer.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 10 - Quiz

Verdeel de deze zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? - De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.
A
2
B
4
C
3
D
5

Slide 11 - Quiz

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quiz

De druk op de werknemers is de laatste jaren flink toegenomen.
A
werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quiz

Alle werkwoorden in de zin noem je samen:
A
het onderwerp
B
het naamwoordelijk gezegde
C
het werkwoordelijk gezegde
D
het werkend voorwerp

Slide 14 - Quiz




Mijn docent geschiedenis wordt getrakteerd.
A
Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde.
B
Deze zin heeft geen werkwoordelijk gezegde.

Slide 15 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin:
Waarom heeft de politie de dader gearresteerd?
A
de dader = onderwerp
B
de politie = onderwerp

Slide 16 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Klas 1M1 leert het onderwerp vinden.
A
Klas 1M1
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 17 - Quiz

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 18 - Quiz

Wat houdt het werkwoordelijk gezegde in?
A
persoonsvorm
B
persoonsvorm + onderwerp
C
persoonsvorm + voltooid deelwoord
D
alle werkwoorden uit de zin

Slide 19 - Quiz