3M - Les 4 P3: werden + start perfekt

Deutsch
Les 4:

- das Verb werden

- das Perfekt 
1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Deutsch
Les 4:

- das Verb werden

- das Perfekt 

Slide 1 - Slide

Heute
voorbereiding voor les 4:
maken: opdr. 1 t/m 9 van §5.2
leren: woordjes Lernbox 1 en 2

Verwerkingsopdrachten na les 4:
maken: opdr. 10 & 11 van §5.2
maken: opdr. 1 t/m 7 van §5.3
leren: woordjes Lernbox 3

Let op: Kapitel 4 slaan we dus over

Slide 2 - Slide

werden -> betekenis (1)
worden

  • Morgen werde ich 16.
  • Ich will später Lehrerin werden.
  • Mein nächstes Fahrrad wird blau.
  • Ich werde verrückt!

uitleg

Slide 3 - Slide

werden -> betekenis (2)
zullen, gaan ..., van plan zijn

  • Das werde ich nicht machen. 
  • Wir werden dich morgen besuchen. 
  • Thomas wird seine Hausaufgaben machen. 
  • Werdet ihr das Buch noch lesen?
uitleg

Slide 4 - Slide

Ik word morgen 14.
Ich ... morgen 14.
1/8
A
werde
B
wirde
C
werd
D
wird

Slide 5 - Quiz

Zullen jullie lief zijn?
... ihr lieb sein?
2/8
A
Wirdet
B
Werd
C
Werdet
D
Werdt

Slide 6 - Quiz

Jij wordt later dierenarts.
Du ... später Tierarzt.
3/8
A
werdest
B
wirst
C
wirdst
D
wirdest

Slide 7 - Quiz

Thomas gaat ons helpen.
Thomas ... uns helfen.
4/8
A
werdet
B
wirst
C
werdest
D
wird

Slide 8 - Quiz

Word jij naar school gebracht?
... du zur Schule gebracht?

Slide 9 - Open question

Ik ga mijn vader helpen.
Ich ... meinem Vater helfen.

Slide 10 - Open question

Maria wordt beroemd.
Maria ... berühmt.

Slide 11 - Open question

Samenvatting
uitzondering:  werden

werden:                                          
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
werde
wirst
wird

werden
werdet
werden
werden heeft 2 betekenissen:
  1. worden
  2. zullen/van plan zijn/gaan ...

Vertalen van gaan:
  • werden = van plan zijn, zullen
  • gehen = ergens naartoe
uitleg

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Wat is de juiste hij-vorm in Perfekt van het werkwoord duschen?
A
er hat geduscht
B
er hat geduschtet

Slide 16 - Quiz

Wat is de juiste du-vorm in Perfekt van het werkwoord 'glauben'?

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Slide

Wat is de juiste hij-vorm in Perfekt van het werkwoord 'antworten'?

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide

wij hebben gestudeerd
wir haben ....
A
gestudiert
B
studiert

Slide 21 - Quiz

Wat is de juiste wij-vorm in Perfekt van het werkwoord 'organisieren'?

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

Wat is de juiste hij-vorm in Perfekt van het werkwoord 'weglegen'?
A
er ist weglegt
B
er hat weglegt
C
er hat weggelegt
D
er hat geweglegt

Slide 24 - Quiz

Wat is de juiste ik-vorm in Perfekt van het werkwoord 'benutzen'?

Slide 25 - Open question

Heute
voorbereiding voor les 4:
maken: opdr. 1 t/m 9 van §5.2
leren: woordjes Lernbox 1 en 2

Verwerkingsopdrachten na les 4:
maken: opdr. 10 & 11 van §5.2
maken: opdr. 1 t/m 7 van §5.3
leren: woordjes Lernbox 3

Let op: Kapitel 4 slaan we dus over

Slide 26 - Slide