Test H1

Test H1
Jurdische constructies voor het verrichten van arbeid
1 / 10
next
Slide 1: Slide
JuridischMBOStudiejaar 2

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Test H1
Jurdische constructies voor het verrichten van arbeid

Slide 1 - Slide

Arbeid, loon en gezag zijn de drie kenmerken van een arbeidsovereenkomst. Welke persoon verricht arbeid op basis van een arbeidsovereenkomst?
A
een advocaat die ingehuurd is
B
een managementassistent die onder gezag staat van haar werkgever
C
een timmerman die via het uitzendbureau werkt

Slide 2 - Quiz

Wat is kenmerkend voor de arbeidsovereenkomst?
A
dat de werknemer arbeid verricht waarvoor de werkgever loon betaalt
B
dat de werknemer arbeid verricht en zelf bepaalt wanneer hij werkt
C
dat de werknemer arbeid verricht en betaald krijgt als hij zijn werk goed doet

Slide 3 - Quiz

Alle ambtenaren hebben net als werknemers in het bedrijfsleven te maken met een arbeidsovereenkomst.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

Welk kenmerk hoort bij de arbeids-overeenkomst van de ambtenaar?
A
Het verrichten van arbeid gebeurt zelfstandig door de ambtenaar.
B
Het verrichten van arbeid gebeurt door de ambtenaar zelf.
C
De ambtenaar straalt tijdens het verrichten van arbeid gezag uit.

Slide 5 - Quiz

Een timmerman bouwt in opdracht van een basisschool een speciale boekenkast voor de school. Waar vind je de juridische regels die voor de werkzaamheden van de timmerman gelden?
A
in de overeenkomst tot het aannemen van werk
B
in de overeenkomst tot opdracht

Slide 6 - Quiz

In welk voorbeeld is sprake van een tastbaar product?
A
Bij het adviseren van klanten.
B
Bij de reparatie van een schuur.

Slide 7 - Quiz

Het aannemen van werk wordt ook wel een resultaatverbintenis genoemd. Waar gaat de resultaatverbintenis over?
A
over de verantwoordelijkheid van de aannemer van het werk voor het resultaat
B
over het aantal uren dat de aannemer aan het werk besteed heeft

Slide 8 - Quiz

Waarom is een zzp'er geen werknemer?
A
Omdat hij geen personeel heeft.
B
Omdat hij niet in dienst van een werkgever is.

Slide 9 - Quiz

Welke bewering over payrolling is juist?
A
Payrollers hebben dezelfde ontslagbescherming als hun collega's die rechtstreeks bij de werkgever in dienst zijn.
B
Payrollers hebben niet dezelfde arbeidsvoorwaarden als hun collega's die rechtstreeks bij de werkgever in dienst zijn.

Slide 10 - Quiz