woordvolgorde in het Nederlands

• NT2
• Beroepsopleiding

Zinnen maken

Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?

tweede werkwoord

1

2

3

4

de rest

onderwerp

Eerste werkwoord

Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?

leren

1

2

3

4

Nederlands

Zij

wil

Onderwerp - werkwoord - rest van de zin - tweede werkwoord

Ik ga om half negen met de fiets naar school.

De woordvolgorde van de rest van de zin.

De woordvolgorde in de rest van de zin.

Het meeste gebruik je:

Tijd - manier - Plaats.

Ik ga om half negen met de fiets naar school.

Normale zin:
Hij gaat morgen op reis. 

Een zin met de tijd vooraan:
Morgen gaat hij op reis. 

Ik heb in een luchtballon in Spanje gevlogen. 

In Spanje heb ik in een luchtballon gevlogen. 

Woordvolgorde

• Schrijf de woorden in de juiste volgorde.
  
• Denk eraan: het woord met de hoofdletter is het eerste woord van de zin.
  

begint-De les-negen-uur-om

Ik - morgen - ga - op - vakantie

Morgen - jarig - is - moeder- mijn

ik - Volgende week - een- feest - groot - geef

Voegwoorden

Voegwoorden plakken zinnen aan elkaar. 
https://www.youtube.com/watch?v=eAeci1LdQWI

Hij is blij. Hij heeft zijn diploma gehaald. 

Hij is blij, want hij heeft zijn diploma gehaald.

1. En, maar, of, dus, want

2. Dat, omdat, toen, als, wanneer

Hij is blij, want hij heeft zijn diploma gehaald.

Hij is blij, omdat hij zijn diploma heeft gehaald.

Verschillende soorten voegwoorden

Ik hou van pizza en ik hou van pannenkoeken.

Wil je koffie of wil je thee?

Mijn trui is bruin, maar de trui van mijn zus is rood. 

Want/omdat

Jolijn kwam te laat voor de les, omdat de lift kapot was. 

Hij is blij, want hij heeft zijn diploma gehaald.

Bart zit huiswerk te maken en Tom kijkt tv.
Wat is het voegwoord?

1. kijkt
2. tv
3. en

Ik hou van voetbal, maar mijn vriend niet.
Wat is het voegwoord?

1. voetbal
2. ik
3. vriend
4. maar

Iedereen gaat naar huis. Het is vakantie (want).

Iedereen gaat naar huis. Het is vakantie.(omdat)

Hij is blij. Hij gaat naar een pretpark. (want)

Hij is blij. Hij gaat naar een pretpark. (omdat)

hoe gaat het

1. Goed
2. Fout

Leestekens

- Punt
- Vraagteken
- Komma (voor voegwoorden behalve en, dat & of
Ik maak pizza en pannenkoeken
Hij is blij, omdat hij zijn diploma heeft gehaald. 
Hoofdletters