This lesson contains 13 slides, with text slides and 1 video.
1) Mijn broertje is ziek.
2) Hij gaat gewoon naar school.
3) Ik zou een appel willen eten.
4) Helaas heb ik geen appels in huis.
5) Miriam heeft een taart gebakken.
6) Theo heeft zijn moeder geholpen met de afwas.
7) Opa werd opeens ziek.
8) Opa is opeens ziek geworden.
1) Mijn broertje is ziek. is = kww
2) Hij gaat gewoon naar school. gaat = zww
3) Ik zou een appel willen eten. zou =hww, willen = hww, eten = zww
4) Helaas heb ik geen appels in huis. heb = zww
5) Miriam heeft een taart gebakken. heeft = hww, gebakken = zww
6) Theo heeft zijn moeder geholpen met de afwas. heeft = hww,
geholpen = zww
7) Opa werd opeens ziek. werd = kww
8) Opa is opeens ziek geworden. is = hww, geworden = kww
1) Ik heb me nog nooit zo lekker gevoeld.
2) Volgens mij ben ik zelfs nog nooit zo gelukkig geweest.
3) Hoe zou dat toch gekomen zijn?
4) Ik kan er niet direct een goede verklaring voor vinden.
5) Dat is dus maar schijn.
6) Zijn, worden en blijven zijn de enige koppelwerkwoorden.
7) Wie iets anders zegt, snapt het niet.
8) Of diegene is gewoon heel eigenwijs.
1) Ik heb me nog nooit zo lekker gevoeld.
2) Volgens mij ben ik zelfs nog nooit zo gelukkig geweest.
3) Hoe zou dat toch gekomen zijn?
4) Ik kan er niet direct een goede verklaring voor vinden.
5) Dat is dus maar schijn.
6) Zijn, worden en blijven zijn de enige koppelwerkwoorden.
7) Wie iets anders zegt, snapt het niet.
8) Of diegene is gewoon heel eigenwijs.