,

Signaalwoorden en verbanden | 2havo/vwo

Signaalwoorden en verbanden
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

Signaalwoorden en verbanden

Slide 1 - Slide

Doel van deze les:

  • je leert wat signaalwoorden zijn
  • je leert hoe je ze kunt vinden in een tekst
  •  je leert welke verbanden er in teksten zitten
  •  je leert welk verband bij welke signaalwoorden hoort

In de volgende slide geeft Arnoud Kuijpers met uitleg:

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Uitleg signaalwoorden
Signaalwoorden vertellen je wat zinnen en alinea's met elkaar te maken hebben: het verband van de tekst.





Slide 4 - Slide

Wat betekent het?
Door signaalwoorden begrijp je een tekst sneller.  In het woord ‘signaalwoord’ zit ‘signaal’. ‘Signaal’ is een ander woord voor ‘sein’ of ‘teken’.

Een signaalwoord geeft jou dus een teken
een sein. Het vertelt je dat je op moet letten.

Slide 5 - Slide

Veel signaalwoorden ken je al:

Slide 6 - Slide

Maar welk signaalwoord hoort bij welk verband?!
De bekendste zijn deze:

  • signaalwoorden bij voorbeelden
  • signaalwoorden bij opsommingen
  • signaalwoorden bij tegenstellingen
  • signaalwoorden bij vergelijkingen

Slide 7 - Slide

Dit heet: 
Toelichtend verband

Slide 8 - Slide

Toelichtend verband (voorbeeld)
Signaalwoorden: toelichting, voorbeeld, bijvoorbeeld, zo, ter illustratie, dat wil zeggen, zoals, onder andere.


"Anna heeft veel gereisd. Zo is ze bijvoorbeeld in Thailand, Japan en Namibië geweest."

 "Ik houd van allerlei soorten kaas, zoals belegen Goudse, brie en gorgonzola."

"Tycho is een natuurtalent in balsporten, hij speelt onder andere voetbal en tennis."

Slide 9 - Slide

Vul het juiste signaalwoord in bij het toelichtend verband:

Toen we op vakantie waren in Parijs
hebben we ..... ......... de Eiffeltoren en het Louvre bezocht.
A
ten eerste
B
desondanks
C
onder andere
D
daardoor

Slide 10 - Quiz

Dit heet: 
Opsommend verband

Slide 11 - Slide

Opsommend verband
En, ook, verder, ten eerste/ten tweede, in de eerste plaats/in de tweede plaats, daarnaast, bovendien, vervolgens, ten slotte, als laatste.

"De zon, de maan en de sterren."

"Ik ga liever niet naar school. Ten eerste vind ik de vakken stom en ten tweede moet ik dan vroeg opstaan."

"Je maakt als eerste het deeg, vervolgens maak je de koekjes en als laatste bak je ze in de oven."

Slide 12 - Slide

Vul de juiste signaalwoorden in bij het opsommend verband:


Om het milieu te verbeteren .... de klimaatcrisis tegen te gaan, kunnen
we .. .. ..... ..... vaker op de fiets gaan, .. .. ...... ...... minder vaak met het vliegtuig op vakantie gaan en ... ........ minder vlees eten.
A
en, daarnaast, vervolgens, bovendien
B
en, bovendien, vervolgens, als laatste
C
en, ten eerste, daarnaast, ten tweede
D
en, in de eerste plaats, in de tweede plaats, ten slotte

Slide 13 - Quiz

Dit heet: 
Tegenstellend verband

Slide 14 - Slide

Tegenstellend verband
Maar, echter, toch, niettemin, desondanks, daarentegen, enerzijds, hoewel, ofschoon, integendeel.

"Ik houd niet van de winter. Daarentegen vind ik de zomer geweldig."

"Het stormde heel hard, niettemin ging hij op de fiets naar school."

"Ze kwam wel naar de hockeywedstrijd, ofschoon ze haar arm gebroken had."

"Enerzijds vind ik de nieuwe docent heel leuk, anderzijds denk ik dat ik nooit goed in wiskunde zal worden."

Slide 15 - Slide

Vul het juiste signaalwoord in bij het tegenstellend verband:


De ene hamster is doodziek, de andere ........... is heel gezond.
A
bovendien
B
zoals
C
daarentegen
D
bijvoorbeeld

Slide 16 - Quiz

Vul het juiste signaalwoord in bij het tegenstellend verband:


Hij had al drie frikandelbroodjes op, ............ nam hij nog een
Big Mac toen we bij de Mc-Drive waren.
A
hoewel
B
niettemin
C
zoals
D
ten vierde

Slide 17 - Quiz

Dit heet: 
Vergelijkend verband

Slide 18 - Slide

Vergelijkend verband
Net zoals, hetzelfde als, evenals, evenzeer, overeenkomstig, is vergelijkbaar met.


"Marite houdt net zoals ik heel erg van katten."

"Zijn stem klinkt precies hetzelfde als die van die sportcommentator."

"Ook al trapte hij de bal niet zelf door de ruit, is hij evenzeer schuldig als zijn broer."

"Anna is evenals Max Verstappen helemaal idolaat van Formule1."

Slide 19 - Slide

Vul het juiste signaalwoord in bij het vergelijkend verband:

Dit jaar trekken we ........ vorig jaar lootjes met Sinterklaas.
A
desondanks
B
evenals
C
net zoals
D
ofschoon

Slide 20 - Quiz

Wat betekent het woord
"ofschoon'?
A
schoonmaken
B
mooi
C
alhoewel
D
daarna

Slide 21 - Quiz

Bij welk verband hoort het signaalwoord "ofschoon"?
A
tegenstellend verband
B
vergelijkend verband
C
opsommend verband
D
toelichtend verband

Slide 22 - Quiz

Tenslotte nog even een opsomming van 
de verbanden en hun signaalwoorden:
toelichtend verband

(voorbeeld)
Bijvoorbeeld, zo, ter illustratie, dat wil zeggen, zoals, onder andere.
opsommend verband
En, ook, verder, ten eerste/ten tweede, in de eerste plaats/in de tweede plaats, daarnaast, bovendien, vervolgens, ten slotte, als laatste.
tegenstellend verband
Maar, echter, toch, niettemin, desondanks, daarentegen, enerzijds, hoewel, ofschoon, integendeel.
vergelijkend verband

(overeenkomst)
Net zoals, hetzelfde als, evenals, evenzeer, overeenkomstig, is vergelijkbaar met.
In de volgende les behandelen we het chronologisch verband (tijd), oorzakelijk verband, redengevend verband , voorwaardelijk verband, samenvattend verband, concluderend verband en doel - middel.

Slide 23 - Slide

Snap je de verschillen tussen de tekstverbanden en de bijbehorende signaalwoorden?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van opsomming
Signaalwoorden van volgorde van tijd
Signaalwoorden van voorbeeld
maar
ook
ten eerste
toch
echter
en
bovendien
zoals
bijvoorbeeld
toen
als eerste
ten slotte

Slide 25 - Drag question

In dit deel van de les behandelen we:
  • chronologisch verband (tijd)
  • oorzakelijk verband
  • redengevend verband
  • voorwaardelijk verband
  • samenvattend verband
  • concluderend verband
  • doel - middel

Slide 26 - Slide

Signaalwoorden tijd of chronologie


Signaalwoorden van tijd zijn:

aanvankelijk, als (eerste/laatste), daarna, eerst, later, nadat, tegelijkertijd, ten slotte, tot slot,  tijdens, toen, uiteindelijk, vervolgens, voordat, wanneer, zodra

Een chronologisch verband of een verband van tijd kan erg belangrijk zijn voor het tekstbegrip. Hiermee geef je aan in welke volgorde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.
"Het ging aanvankelijk heel makkelijk, maar daarna werd het moeilijk."

"Hoewel ik eerder wegging, kwamen we tegelijkertijd op school aan."

"Eerst maakte ik geen enkel doelpunt, maar uiteindelijk scoorde ik drie keer!"

Slide 27 - Slide

Vul de juiste signaalwoorden in bij het chronologisch verband:


....... je de hond uitlaat, moet je ...... de vuilnisbak buiten zetten.
A
ten eerste, daarnaast
B
maar, daarentegen
C
zoals, bijvoorbeeld
D
voordat, eerst

Slide 28 - Quiz

Vul de juiste signaalwoorden in bij het chronologisch verband:


.................. de voorstelling was Billie Eilish vol energie,
maar ....... ze de kleedkamer in kwam, was ze uitgeput.
A
maar, niettemin
B
tijdens, zodra
C
voordat, vervolgens
D
want, daardoor

Slide 29 - Quiz

Vul de juiste signaalwoorden in bij het chronologisch verband:

Ik was ......... te laat voor de training,
maar .......... bleek dat de coach er ook nog niet was.
.......... heb ik lekker getraind.
A
ten eerste, ten tweede, tot slot
B
vervolgens, verder, als laatste
C
aanvankelijk, later, uiteindelijk
D
echter, desondanks, echter

Slide 30 - Quiz

Bij welk tekstverband horen de signaalwoorden

"Ten eerste, ten tweede, tot slot"

Slide 31 - Open question

Bij welk tekstverband horen de signaalwoorden

"Maar, echter, toch, niettemin, desondanks, daarentegen, enerzijds, hoewel, ofschoon, integendeel"?

Slide 32 - Open question

Signaalwoorden oorzakelijk verband
Een oorzakelijk verband is een zins- of alineaverband dat een oorzaak tussen zinnen of alinea's aanduidt. Signaalwoorden die bij dit verband horen zijn:

Want, doordat, hierdoor, daardoor, waardoor, dat komt door, 
als gevolg van, ten gevolge van.


 "Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet kon doorgaan."

"Ik kon niet op tijd op school zijn, want de trein had vertraging."

"De hele samenleving lag plat ten gevolge van corona."

(de onderstreepte zinsdelen zijn de oorzaak, daarna komt het gevolg)


Slide 33 - Slide