Les 5 (9 april, week 15)

Mittwoch, 9. April
Woche 15
1 / 16
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Mittwoch, 9. April
Woche 15

Slide 1 - Slide

Heute
  • Werken uit het boek 

Slide 2 - Slide

Aan het einde van de les kan je:
  • een informatieve tekst over reizen begrijpen.
  • de voorzetsels zu, nach en in goed toepassen.
 
Lernziele

Slide 3 - Slide

Arbeit aus dem Buch
Aufgabe 17 (S. 200-201)
timer
10:00
We lezen de tekst samen. Maak de opdracht alleen/samen. Na 10 minuten bespreken we klassikaal de antwoorden.

Slide 4 - Slide

Arbeit aus dem Buch
Aufgabe 18 (S. 202)
Opdracht 11 zelfstandig. Na 3 minuten bespreken we klassikaal de antwoorden.
timer
3:00

Slide 5 - Slide

Grammatik E

Slide 6 - Slide

 zu, nach, in
- het Nederlandse woord 'naar' heeft in het Duits  meerdere betekenissen

--> namelijk --> 'zu', 'nach', 'in'

Slide 7 - Slide

Wanneer gebruik je welke?
'zu'  in de richting van (+3e nv)

--> bij personen 



--> bij richtingen met een lidwoord (3e naamval)


voorbeeld:
--> zu meiner Mutter, zu meinem Vater, zu meiner Freundin

--> zur (zu der) Schule fahren, zum (zu dem) Bahnhof

Slide 8 - Slide

Wanneer gebruik je welke?
'nach'  
--> bij steden 

--> landen zonder lidwoord

--> bij (wind)richtingen 

--> vaste uitdrukking

voorbeeld:

--> nach Berlin, nach Utrecht

--> nach Deutschland, nach Belgien
--> nach links, nach Norden

--> nach Hause kommen 
--> nach Hause gehen

Slide 9 - Slide

Wanneer gebruik je welke?
'in' naar binnen gaan (4e nv)

--> bij landen met een lidwoord 


--> bij vaste combinaties

voorbeeld:


--> in die Schweiz, in die Niederlande fahren


--> in die Schule gehen - ins (in das) Kino/Theater/Museum gehen

Slide 10 - Slide

Arbeit aus dem Buch
Aufgabe 19 und 20 (S. 202-203)
Opdracht 19 en 20. Na 10 minuten bespreken we klassikaal de antwoorden.
timer
10:00

Slide 11 - Slide

Fahrt ihr in den Ferien ________ Berlin
A
zu
B
in
C
nach

Slide 12 - Quiz

Er geht jede Woche ______ Kino.
A
ins (in das)
B
nach dem
C
zu dem (zum)

Slide 13 - Quiz

Wir kommen gerne _______ der Party von Nele.
A
zu
B
in
C
nach

Slide 14 - Quiz

timer
5:00
Je leert 5 minuten woordenlijst A (S. 218).

Slide 15 - Slide

Dictee

Slide 16 - Slide