Verwijswoorden (2)

Verwijswoorden (2)
We bespreken opdr 2 en 4 van cursus 6, par 3
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Verwijswoorden (2)
We bespreken opdr 2 en 4 van cursus 6, par 3

Slide 1 - Slide

Opdr 2
Zet de extra informatie over het zelfstandig naamwoord achteraan en gebruik die of dat. Bijvoorbeeld:
de scheve toren → de toren die scheef is
het verzonnen verhaal → het verhaal dat verzonnen is

Slide 2 - Slide


Zet de extra informatie over het zelfstandig naamwoord achteraan en gebruik die of dat.
de versleten schoenen

Slide 3 - Open question


Zet de extra informatie over het zelfstandig naamwoord achteraan en gebruik die of dat.
het verbouwde huis

Slide 4 - Open question


Zet de extra informatie over het zelfstandig naamwoord achteraan en gebruik die of dat.
de lege telefoon

Slide 5 - Open question


Zet de extra informatie over het zelfstandig naamwoord achteraan en gebruik die of dat.
een onbewoond eiland

Slide 6 - Open question


Zet de extra informatie over het zelfstandig naamwoord achteraan en gebruik die of dat.
een gratis film

Slide 7 - Open question


Zet de extra informatie over het zelfstandig naamwoord achteraan en gebruik die of dat.
een vrolijk meisje

Slide 8 - Open question

tussenstand...

Slide 9 - Slide

Opdr 4
Maak de zin af die je van de twee zinnen voor de pijl kunt maken. Gebruik de verwijswoorden die of dat of verwijswoorden zoals met wie of waarmee. Bijvoorbeeld:
Layla trakteert op baklava. Ze heeft de baklava zelf gebakken. → Layla trakteert op baklava die ze zelf heeft gebakken.
Ik ga met een vriend tennissen. De vriend heet Koen. → De vriend met wie ik ga tennissen, heet Koen.

Slide 10 - Slide


Ik woon in een flat. De flat is tien verdiepingen hoog. → Ik woon in een flat ….
Let op! Neem dat deel achter de pijl over en vul aan.

Slide 11 - Open question


Peter gaat bij een tante op bezoek. De tante woont in Oss. → De tante …, woont in Oss.

Slide 12 - Open question


Jos is lid van een toneelclub. De toneelclub geeft zaterdag een voorstelling. → De toneelclub …, geeft zaterdag een voorstelling.

Slide 13 - Open question


Elma heeft een cadeau gekocht voor een klasgenootje. Het klasgenootje is morgen jarig. → Elma heeft een cadeau gekocht voor een klasgenootje ….

Slide 14 - Open question


Vera werd ingehaald door een wielrenner. De wielrenner deed het geluid van een bel na. → Vera werd ingehaald door een wielrenner ….

Slide 15 - Open question

eindstand

Slide 16 - Slide

Deze LessonUp was voor mij van nut.
0100

Slide 17 - Poll