Zinsdelen: Woorden/woordgroepen die bij elkaar horen, want ze hebben dezelfde functie.
5 Regels m.b.t. zinsdeelstreepjes:
1. De persoonsvorm moet tussen zinsdeelstreepjes.
2. Alle woorden voor de persoonsvorm zijn 1 zinsdeel.
3. Een lidwoord en een bijvoeglijk naamwoord horen bij een zelfstandig naamwoord. Deze kunnen niet los in 1 zinsdeel staan.
4. Meerdere werkwoorden achter elkaar = wg dus 1 zinsdeel.
5. Doe de zinsdeelproef: Plaats een woord voor de persoonsvorm. Noem eerst dat woord en daarna de persoonsvorm. De rest van de zin gooi je om. Loopt de zin goed? Dan is het een zinsdeel. Loopt de zin niet, dan pak je een nieuw woord erbij.