HV1 deel 2 par. 41

Welkom HV1A
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom HV1A

Slide 1 - Slide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Herhaling schrijfvaardigheid 25 en 26
  3. Huiswerkopdracht bespreken
  4. Grammatica 36: voor- en achterzetsels
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Slide

10 minuten lezen

Slide 3 - Slide

Waar of niet?
Een alinea bestaat uit minimaal 3 zinnen die samen een logisch geheel vormen.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Hoe noem je de eerste zin van de alinea waarin je de belangrijkste informatie zet?

Slide 5 - Open question

Welke uitspraak over het schrijven van een goede alinea is niet waar?
1. Maak niet alle zinnen even lang. Wissel korte en lange zinnen met elkaar af.
2. Gebruik geen moeilijke woorden, maar gebruik simpel taalgebruik.
3. Herhaal niet steeds dezelfde woorden, maar zoek synoniemen.
4. Gebruik verwijswoorden en zorg dat het duidelijk is naar wie of wat je verwijst.
A
uitspraak 1
B
uitspraak 2
C
uitspraak 3
D
uitspraak 4

Slide 6 - Quiz

Van welk zinsverband is hier sprake?

Als ik genoeg geld heb gespaard, ga ik de iPad kopen.
A
inperking
B
voorwaarde
C
voorbeeld
D
tegenstelling

Slide 7 - Quiz

Van welk zinsverband is hier sprake?

Je mag meedoen tenzij je van plan bent de boel weer te verzieken.
A
inperking
B
conclusie
C
voorwaarde
D
tegenstelling

Slide 8 - Quiz

Hoe ging de formatieve schrijfopdracht?
A
Appeltje, eitje.
B
Ging best aardig.
C
Ik vond het wel lastig.
D
Niet te doen.

Slide 9 - Quiz

Grammatica 36
Je leert wat voorzetsels en achterzetsels zijn en hoe je ze herkent in een zin.

Slide 10 - Slide


Een voorzetsel...
A
geeft plaats, tijd of reden/oorzaak aan
B
staat altijd aan het begin van de zin
C
zet je voor een zelfstandig naamwoord
D
wijst een werkwoord aan

Slide 11 - Quiz

Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
in, voor, achter
C
raam, deur, wand
D
voorlezen, voorspellen, voorzeggen

Slide 12 - Quiz

Voorzetsels kun je altijd vervangen door een ander voorzetsel.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Als een voorzetsel bij een scheidbaar werkwoord hoort, noem je het geen voorzetsel.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Als werkwoorden een vast voorzetsel hebben, dan kan/mag je het voorzetsel veranderen.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Wat is geen voorzetsel?
A
op
B
tijdens
C
met
D
lang

Slide 16 - Quiz

Is 'na' een voorzetsel?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

Is 'daar' een voorzetsel?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

Is 'op' een voorzetsel?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

Is 'te' een voorzetsel?
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

a. 'Tijdens' is een voorzetsel.
b. 'Op' is een voorzetsel.
c. 'Sommige' is een voorzetsel.


A
a. waar b. waar c. waar
B
a. waar b. niet waar c. niet waar
C
a. waar b. waar c. niet waar
D
a. niet waar b. niet waar d. waar

Slide 21 - Quiz

Noteer de voorzetsels/het voorzetsel van de volgende zin.

Tijdens de vakantie zijn Petra en Kim in Italië geweest.

Slide 22 - Open question

Noteer de voorzetsels/het voorzetsel van de volgende zin.

Het jaarfeest van de sportclub is afgelast door de zomerstorm.

Slide 23 - Open question

Noteer de voorzetsels/het voorzetsel van de volgende zin.

Voor de kust van Amerika is door wetenschappers een bijzondere groep walvissen gesignaleerd.

Slide 24 - Open question

Noteer de voorzetsels/het voorzetsel van de volgende zin.

Vanwege de file kwam ik te laat aan op school.

Slide 25 - Open question

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: woensdag 22 februari
  • Huiswerkmaken opdr. 6 (p. 148) + leren theorie p. 22, 24, 26, 28, 82, 84, 86, 88, 90, 92, 148 en 106
  • Meenemen: LAPTOP, leesboek, boek, schrift en pen
  • Programma: grammatica 36 (en 37)



Slide 26 - Slide