Bijwoord

Bijwoord
Doel: je kunt een bijwoord benoemen.

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Bijwoord
Doel: je kunt een bijwoord benoemen.

Slide 1 - Slide

Bijwoord
- Geeft een plaats/richting aan:  hier, daar, rechts, nergens
- Geeft een tijd aan: nu, soms, vanavond
- Geeft een reden/oorzaak: daarom, vandaar, hierdoor, daardoor
- Geeft een vraag aan: hoe, waar, waardoor, waarom, wanneer
- Onzekerheid: ongetwijfeld, vast, wel, misschien, vermoedelijk
- Ontkenning: niet, nooit, nimmer

Tip: als een bwb uit één woord bestaat, is dit woord een bijwoord.


Slide 2 - Slide

Bijwoord

Zegt iets over een ander woord dan het zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld een:


- Werkwoord

- Ander bijwoord

- Bijvoeglijk naamwoord

- Een hele zin

Bonusvraag: hoe noem ik een woord dat iets zegt over een zn?

Slide 3 - Slide

Voorbeelden

- Zij is een heel  aardige vrouw.

- Zij woont in het huis hiernaast.

- Zij zaten allemaal buiten.

- Misschien doe ik het.

Slide 4 - Slide

Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Quiz

De pen zit IN de etui.
A
bijwoord
B
hulp ww
C
voorzetsel
D
zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Quiz

Het GROENE bankje staat op het gras.
A
voorzetsel
B
aanwijzend vnw
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quiz

Het groene BANKJE staat op het gras.
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
persoonlijk vnw

Slide 8 - Quiz

het HELE groene bankje staat op het gras
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
hulpwerkwoord

Slide 9 - Quiz

Ik HEB gisteren heerlijk geslapen!
A
bijwoord
B
zelfst. ww
C
hulp ww
D
voorzetsel

Slide 10 - Quiz

VANAVOND ga ik naar de film.
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
bijv. nw
D
zelfst. nw

Slide 11 - Quiz

Ik kijk uit HET raam.
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijwoord

Slide 12 - Quiz

Het groene bankje staat OP het gras.
A
voorzetsel
B
lidwoord
C
bijwoord
D
onbepaald vnw

Slide 13 - Quiz

Een bijwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

In de zin 'Waar ga jij naartoe op je skateboard?' is het woord WAAR een:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
C
voorzetsel
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 15 - Quiz