Werkwoordspelling - Brugklas g, bij 3.5

Werkwoordspelling - Brugklas g
In deze les leer je
de persoonsvorm in de verleden tijd te spellen;
met ’t ex-kofschip te spellen.

Ook worden een aantal belangrijke 'weetjes' over werkwoordspelling herhaald.
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling - Brugklas g
In deze les leer je
de persoonsvorm in de verleden tijd te spellen;
met ’t ex-kofschip te spellen.

Ook worden een aantal belangrijke 'weetjes' over werkwoordspelling herhaald.

Slide 1 - Slide

Wat is de eerste 'vraag' die je stelt
bij werkwoordspelling?

Slide 2 - Mind map

Werkwoordspelling

Slide 3 - Slide

Wat zijn zwakke werkwoorden?
A
Watjes
B
Ze hebben de kracht om te veranderen
C
Klankvaste werkwoorden
D
Je spelt ze zoals ze klinken

Slide 4 - Quiz

Welke van deze werkwoorden zijn zwakke werkwoorden?
A
fietsen
B
lopen
C
bijten
D
ruziën

Slide 5 - Quiz

Wat betekent 'infinitief'?
Antwoord met drie woorden.

Slide 6 - Open question

Bij sommige werkwoorden wordt in de verleden tijd de -d verdubbeld.
Bij welke?
A
worden
B
beantwoorden
C
landen
D
vinden

Slide 7 - Quiz

Een vraagje tussendoor:
Ik 'gebruik' 't ex-kofschip wel eens.
(of een variant)
JA
NEE

Slide 8 - Poll

Welke letters moet je eigenlijk op letten, bij 't ex-kofschip'?

Slide 9 - Open question

Bij welke werkwoordsvorm(en) kun je 't ex-kofschip' gebruiken?
A
de verleden tijd van zwakke werkwoorden
B
het infinitief
C
de persoonsvorm
D
het bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Quiz

Wat kun je óók doen om uit te zoeken of je een -t of een -d moet schrijven?
A
een gokje wagen
B
het woord korter maken
C
het woord langer maken

Slide 11 - Quiz

De overige letters?
De medeklinkers die níet in 't ex-kofschip zitten, 
krijgen een -d.

Ik heb er een werkelijk schitterende tekening van gemaakt. 

Slide 12 - Slide

't ex-kofschip
de bromvliegzwaan

Slide 13 - Slide

Je schrijft ‘wachtten’ want de t zit in ’t ex kofschip.
A
JA
B
NEE

Slide 14 - Quiz

Je schrijft ‘leeften’ want de f zit in ’t ex kofschip.
A
JA
B
NEE

Slide 15 - Quiz

Vul in deze zin de persoonsvorm in.
Noteer de pv in de verleden tijd.

Hij (antwoorden) gisteren snel op de vraag.

Slide 16 - Open question

Vul in deze zin de persoonsvorm in.
Noteer de pv in de verleden tijd.

Wij (luisteren) net aandachtig naar de leraar.

Slide 17 - Open question

Vul in deze zin de persoonsvorm in.
Noteer de pv in de verleden tijd.

Hij (vrezen) voor haar leven.

Slide 18 - Open question

Vul in deze zin het voltooid deelwoord in.

Wij zijn vorig jaar naar een nieuw huis (verhuizen)

Slide 19 - Open question

Vul in deze zin het voltooid deelwoord in.

Hij heeft de hele dag hard (werken).

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide