2.1 2.2 Arbeidsproductiviteit/inkomen in een mensenleven

Terugblik
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Terugblik

Slide 1 - Slide

Behalve met bezuinigingen op de kinderbijslag zal het gezin van Megan ook nog rekening moeten houden met de inflatie. Om inflatie te meten wordt het consumentenprijsindexcijfer (CPI) gebruikt.

Bereken in twee decimalen het CPI voor het gezin van Megan. Schrijf je berekening op.

Slide 2 - Open question

Nominale rente: 1%
Inflatie: 12%
Reële rente?
Reële rente: 2%
Inflatie: 3%
Nominale rente?
Nominale rente: 3%
Reële rente: 2%
Inflatie?
Nominale rente: 2%
Reële rente: 3%
Inflatie?
– 1%
5%
– 11%
1%

Slide 3 - Drag question

Bereken het CPI in twee decimalen nauwkeurig.

Schrijf berekening op!!

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Arbeidsproductiviteit in een mensenleven
Arbeidsproductiviteit: productie per werknemer per tijdseenheid. Door stijging van de arbeidsproductiviteit stijgt de waarde van menselijk kapitaal.
De arbeidsproductiviteit stijgt door:
- scholing
- werkervaring
- specialisatie

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

§ 2.2 Looninkomen in een mensenleven
Scholing is één van de manieren om de arbeidsproductiviteit te verhogen.

Waarom is scholing investeren? 
Je maakt nu kosten (scholing & gemist looninkomen) zodat je later hogere opbrengsten hebt (hogere verdiencapaciteit). Een vorm van ruilen over tijd.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Wat is een CAO?
A
Centrale Arbeidsovereenkomst
B
Collectieve Arbeidsonderneming
C
Centrale Arbeidsonderneming
D
Collectieve Arbeidsovereenkomst

Slide 21 - Quiz

CAO is een arbeidsovereenkomst voor een:
A
hele groep werknemers in een bepaalde bedrijfstak
B
één werknemer
C
één werkgever
D
hele groep werkgevers in een bepaalde bedrijfstak

Slide 22 - Quiz

Welk begrip past op plek A?
A
startsalaris
B
permanent consumptieniveau
C
studeren
D
pensioen

Slide 23 - Quiz

Welk begrip past op plek B?
A
startsalaris
B
permanent consumptieniveau
C
studeren
D
pensioen

Slide 24 - Quiz

Een toename van het menselijk kapitaal gaat gepaard met een toename van de verdiencapaciteit
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quiz

Studeren is een vorm van ..1... Door te gaan ... 2 ... , investeer je in je studie. Je investeert hiermee in jouw ... 3 ... en daardoor vergroot jij je .... 4 .... in de toekomst en kun je jouw schuld weer terugbetalen
A
1=pensioenopbouw 2 = ruilen over de tijd 3 = menselijk kapitaal 4 = verdiencapaciteit
B
1=ruilen over de tijd 2 = lenen 3 = vermogen 4 = verdiencapaciteit
C
1=ruilen over de tijd 2 = lenen 3 = menselijk kapitaal 4 = verdiencapaciteit
D
1=sparen 2 = lenen 3 = menselijk kapitaal 4 = vermogen

Slide 26 - Quiz

Wat gebeurt er met de arbeidsproductiviteit?
Een bedrijf neemt meer personeel aan.
Om te bezuinigen wordt 
lager geschoold personeel aangenomen.
Een medewerker krijgt een contract voor meer uren.
Een aantal medewerkers volgen een cursus.
De machines worden vervangen door 
een goedkoper model
Hoger
Hoger
Lager
Lager
Niets

Slide 27 - Drag question

Slide 28 - Slide


Leerdoelen waren voor mij duidelijk.
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Slide 30 - Video

Slide 31 - Video