This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Vertaal de volgende woorden: opstaan - douchen - ontbijten
Slide 3 - Open question
Vertaal de volgende woorden: naar school gaan - les hebben - naar huis gaan
Slide 4 - Open question
Vertaal de volgende woorden: de hond uitlaten - avondeten - tv kijken
Slide 5 - Open question
Vertaal de volgende woorden: de hond uitlaten - avondeten - tv kijken
Slide 6 - Open question
Vertaal de volgende woorden: huiswerk maken - naar bed gaan
Slide 7 - Open question
Slide 8 - Slide
maak een zin met de afbeelding én de volgende elementen: Jana - 7.30 uur
Slide 9 - Open question
Slide 10 - Slide
Maak een opsomming. Gebruik de 'opsommingswoorden' en maak van de volgende elementen 4 zinnen: 1. eerste opsommingswoord + ich + aufstehen. 2. tweede opsommingswoord + ich + ontbijten. 3. derde opsommingswoord + ich + les hebben. 4. vierder opsommingswoord + ich + huiswerk maken
Slide 11 - Open question
Schreibe hier deinen Text von A. Aufgabe 5 (S. 6) auf.
Slide 12 - Open question
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Vertaal de volgende zinnen: 's Ochtends heb ik les, 's middags maak ik huiswerk, 's avonds kijk ik tv en 's nachts ga ik naar bed.