Hulpwerkwoord en voltooid deelwoord

Hulpwerkwoord 
+ voltooid deelwoord
In deze les leer je hoe je in een zin het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord kunt vinden. 
1 / 31
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 5

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hulpwerkwoord 
+ voltooid deelwoord
In deze les leer je hoe je in een zin het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord kunt vinden. 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Hulpwerkwoord
-hebben (had)
-zijn (is, was)
-worden (ben)

Slide 3 - Slide

Voltooid deelwoord
-Iets is al afgerond (voltooid)

- Je kunt ze vaak herkennen aan 
be, ge, ver

Slide 4 - Slide

Voorbeeldzinnen
Ik heb vandaag gefietst. 

Gisteren ben ik naar school geweest. 

Vandaag hebben we gerekend. 

Slide 5 - Slide

Hulpwerkwoorden

Slide 6 - Mind map

Voltooid deelwoorden

Slide 7 - Mind map

Aan de slag
Zoek in de volgende zinnen het hulpwerkwoord

Slide 8 - Slide

Zij hebben het aan Pietje gevraagd.
A
hebben
B
het
C
aan
D
gevraagd

Slide 9 - Quiz

Waarom had jij dat gedaan?
A
waarom
B
had
C
jij
D
gedaan

Slide 10 - Quiz

Zij wordt gevraagd voor het feest.
A
zij
B
wordt
C
gevraagd
D
feest

Slide 11 - Quiz

Vandaag zijn zij naar Ballorig geweest.
A
vandaag
B
zijn
C
Ballorig
D
geweest

Slide 12 - Quiz

De vrachtwagen heeft de spullen ingeladen.
A
heeft
B
de
C
vrachtwagen
D
ingeladen

Slide 13 - Quiz

Wanneer had jij dat gekocht?
A
wanneer
B
jij
C
dat
D
had

Slide 14 - Quiz

De boot is naar Spanje gevaren.
A
boot
B
naar
C
is
D
gevaren

Slide 15 - Quiz

Aan de slag deel 2
Zoek in de volgende zinnen het voltooid deelwoord.

Slide 16 - Slide

Gisteren heb ik een eindje gefietst.
A
gisteren
B
heb
C
ik
D
gefietst

Slide 17 - Quiz

Toen heb ik mijn spaak gebroken.
A
heb
B
gebroken
C
spaak
D
toen

Slide 18 - Quiz

Mijn vader heeft het wiel gemaakt.
A
vader
B
wiel
C
gemaakt
D
mijn

Slide 19 - Quiz

Hij heeft een nieuwe spaak gemonteerd.
A
gemonteerd
B
heeft
C
nieuwe
D
spaak

Slide 20 - Quiz

Hij heeft ook gelijk de ketting gesmeerd.
A
Hij
B
heeft
C
ketting
D
gesmeerd

Slide 21 - Quiz

Hij is er een half uur zoet mee geweest.
A
half
B
uur
C
zoet
D
geweest

Slide 22 - Quiz

Ik ben meteen weer op mijn fiets gesprongen.
A
ben
B
gesprongen
C
fiets
D
weer

Slide 23 - Quiz

Nu jij!
Nu mag je ze zelf gaan opschrijven. 
Zoek het hulpwerkwoord EN het voltooid deelwoord.

Slide 24 - Slide

Gisteren ben ik op tijd naar huis gegaan.

Slide 25 - Open question

Onderweg heb ik een euro gevonden.

Slide 26 - Open question

Daarna ben ik snel naar huis gegaan.

Slide 27 - Open question

Ik heb de euro in mijn spaarpot gestopt.

Slide 28 - Open question

Nu ben ik rijk geworden.

Slide 29 - Open question

Wat heb jij deze les geleerd?

Slide 30 - Open question

Wat ga jij voor jezelf in je oren knopen?

Slide 31 - Open question