NN7 Cursus 7 §9 Sterke en zwakke werkwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, mavo
• Leerjaar 1

Nederlands

TL 1

Cursus 7 Spelling 

Paragraaf 9 

Sterke en zwakke  werkwoorden

Verdeel de woorden. Bedenk zelf hoe.

Denk aan de verleden tijd.

zuiveren

spreken

overhoren

bestellen

vertellen

proberen

glimmen

helpen

stinken

lijken

vervelen

blijven

Sterke en zwakke werkwoorden

Er zijn sterke en zwakke werkwoorden. 

Om werkwoorden goed te kunnen spellen, moet je weten wat het verschil is tussen beide soorten.

Sterke en zwakke werkwoorden

Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank:

lopen → liepen; ruiken → roken; 

zoeken → zochten.

Zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd niet van klank:

hopen → hoopten; praten → praatten; 

spelen → speelden; luisteren → luisterden.

Even oefenen

Is het werkwoord sterk of juist zwak?

Tip: Zet het werkwoord in gedachten in de verleden tijd.

eten

1. sterk werkwoord
2. zwak werkwoord

passen

1. sterk werkwoord
2. zwak werkwoord

antwoorden

1. sterk werkwoord
2. zwak werkwoord

weten

1. sterk werkwoord
2. zwak werkwoord

afvoeren

1. sterk werkwoord
2. zwak werkwoord

nakijken

1. sterk werkwoord
2. zwak werkwoord

Even oefenen

Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de verleden tijd.

Ik (hangen) mijn jas aan de kapstok.

De pitcher (werpen) de bal.

Merte (struikelen) over een losse veter.

De coach (dragen) de gewonde speler van het veld.

Aan de slag

Maak in Nieuw Nederlands

Cursus 7: Spelling 

Paragraaf 9: Sterke en zwakke werkwoorden

Maak opdracht 1 t/m 5