1.3 enkelvoudige en samengestelde zinnen

Nederlands enkelvoudige en samengestelde zinnen

Deze les hoort bij 
NuNederlands taalverzorging 1.3 enkelvoudige en samengestelde zinnen
1 / 20
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 20 slides, with text slides.

Items in this lesson

Nederlands enkelvoudige en samengestelde zinnen

Deze les hoort bij 
NuNederlands taalverzorging 1.3 enkelvoudige en samengestelde zinnen

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

-korte herhaling zinsdelen
- kort uitleg: lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling.
- Je kan enkelvoudige en samengestelde zinnen herkennen en onderscheiden
- Je weet het verschil tussen hoofd- en bijzinnen

Leerdoelen vandaag: 
dinsdag 3 december 13.15 toets hoofdstuk 2 

Slide 3 - Slide

vraagzin, meervoud

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Wat valt je op aan dit stukje tekst?

Slide 8 - Slide

De woorden zijn niet moeilijk en als er zinnen zijn gebruikt, zijn die zinnen heel kort: er zijn vooral enkelvoudige zinnen gebruikt (op eentje na).

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Een enkelvoudige zin heeft één persoonsvorm.
Een samengestelde zin heeft twee of meer persoonsvormen.

Hafsa zit onder werktijd vaak te appen (enkelvoudig).
Bert doet de administratie en Karin verzorgt de acquisitie (samengesteld).
Als je wilt, dan help ik je, maar alleen als ik niet hoef te werken.

Slide 12 - Slide

Wat is hier het voegwoord in de zin?
 
1. De leverancier wil een onderzoek instellen, zodat het product daarna verbeterd kan worden.

2. Als jij de hapjes regelt, dan zorgt Mirella voor de drankjes.

Slide 13 - Slide

Hoofdzin of bijzin?
- Een enkelvoudige zin is altijd een hoofdzin.
- Een samengestelde zin bevat altijd minimaal één hoofdzin en een of meer hoofdzinnen en/of bijzinnen 

Slide 14 - Slide

Hoe herken je hoofd- en bijzinnen?

- Als ow en pv naast elkaar staan -> hoofdzin
- Kan er geen ander zinsdeel tussen ow en pv staan- hoofdzin
- Kunnen er wel andere zinsdelen tussen ow en pv staan-> bijzin
- begint een zin met een voegwoord (niet: en, maar, want )-> bijzin

Slide 15 - Slide

Hoe zit dat dan?
Hilde zet het alarm aan als ze naar huis gaat

Hilde zet het alarm aan als ze naar huis gaat

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Link

Even samen oefenen:
Begrens de hoofd en bijzin: 
1. 'Ik blijf binnen omdat het regent.'
pv= blijf
ond= ik 
voegwoord = omdat 

Slide 19 - Slide

Samen oefenen:
Begrens de hoofd en bijzin: 
2. Ik lees een boek terwijl mijn broer tv kijkt.'
pv= 
ond= 
voegwoord= 

Slide 20 - Slide