H4 Thema 7 BS1 Organismen

1 / 26
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Aanpassingen bij planten

Slide 11 - Slide

Planten:
Verdamping van water via huidmondjes

Slide 12 - Slide

Zie figuur:
welke planten zijn het best aangepast aan een droog milieu?
A
plant 1, de grote bladeren vangen goed regenwater op
B
plant 2, door de kleine bladeren is er minder verdamping
C
plant 2, de wortels halen diep uit de grond water
D
plant 1, grote bladeren zorgen voor schaduw

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Aanpassing aan temperatuur
Chemische processen
Enzymen = eiwitten

Temperatuur voor de optimale werking van enzymen (= eiwitten) die de stofwisseling = chemische reacties in alle cellen versnellen

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Belangrijk voor plant en dier
  • Bloeien
  • Eitjes leggen
  • Enz.

Slide 17 - Slide

Schaduwplanten hebben vaak grotere bladeren dan zonplanten.
Leg uit waarom dit zo is.

Slide 18 - Open question

Wat betekent dit voor planten?
Voedingsstoffen
Wortels

Humus
Mengsel van organische/anorganische stoffen en micro-organismen.
Mineralen

Bodem

Slide 19 - Slide

De bodem is een abiotische factor die weer bestaat uit verschillende abiotische factoren.
Noem 3 van deze factoren

Slide 20 - Open question

BS 1 Organismen en abiotische factoren
Elk individu is aangepast aan het milieu waarin het voorkomt. Deze aanpassingen zijn erfelijk bepaald.




Iedere soort heeft op aarde een bepaald verspreidingsgebied waar de soort voorkomt.




Soorten met een grote tolerantie (= het vermogen om schommelingen in een abiotische factor  te kunnen verdragen) hebben een groot verspreidingsgebied

Slide 21 - Slide

Tolerantie
Optimumkromme:
 een type grafiek die weergeeft hoeveel individuen van een soort zullen voorkomen in een gebied t.o.v. een abiotische factor.


Slide 22 - Slide

Tolerantie
Tolerantiegebied:
uiterste waarde van een abiotische factor waarbinnen een organisme kan overleven.


In het areaal (= verspreidingsgebied) waarin een soort voorkomt zullen alle abiotische factoren binnen het tolerantiegebied vallen.

Slide 23 - Slide

Tolerantie
Stresszone:
In een stresszone is een abiotische factor dusdanig ongunstig dat een individu nog wel kan overleven maar niet al groeien en zich niet zal voortplanten.

IDe meeste individuen trekken weg uit een gebied waarin sprake is van de stresszone.

Slide 24 - Slide

Tolerantie
Optimum: De gunstigste waarde van een abiotische factor voor een organisme om in te leven

Stress: Alleen energie om te overleven, niet voor groei en voortplanting

Beperkende factor: Abiotische factor die bepaalt of en hoeveel organismen van een soort in een gebied kunnen leven.

Slide 25 - Slide

Voorbeeld
Guppy's kunnen niet in leven blijven beneden een temp. van 5°C of boven 38°C.
Tussen 5 en 38°C ligt het tolerantiegebied van guppy’s voor de temperatuur.
Deze abiotische factor werkt dan als BEPERKENDE FACTOR.     

Slide 26 - Slide