Woordformules par 1

Welkom
1 / 20
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom

Slide 1 - Slide

Welkom
Stilte graag





Aanwezigheid check

Slide 2 - Slide

Planning
8 lessen
5 nieuwe paragrafen, 2 herhalingslessen
Toets 9 feb

VWO stroom (misschien volgend hoofdstuk nog meer ll)
1hva: Lonne, Liv, Sem H, Tim
1hvc: Tess, Bo, Cathlyn, Lila

Slide 3 - Slide

Vandaag


Je leert hoe je een woordformule moet opstellen

Slide 4 - Slide

Woordformules


Heeft iemand een idee wat een woordformule is?



Slide 5 - Slide

Woordformules


Heeft iemand een idee wat een woordformule is?
Als je een verhaal omzet naar een berekening met +, -, X, :


Slide 6 - Slide

Woordformules


Welke woordformules kennen jullie al? 



Slide 7 - Slide

Woordformules


Welke woordformules kennen jullie al?
Lengte x breedte = oppervlakte vierkant/rechthoek
Lengte x breedte x hoogte = inhoud van een kubus/balk

Slide 8 - Slide

Woordformules


Waarom gebruiken we woordformules? 


Slide 9 - Slide

Woordformules


Waarom gebruiken we woordformules? 
Om met situaties te gaan rekenen


Slide 10 - Slide

Woordformules

Waarom leren jullie over woordformules?



Slide 11 - Slide

Woordformules

Waarom leren jullie over woordformules?
Als je kan rekenen met situaties. Dan kan je prijzen vergelijken.

Bijvoorbeeld, welke schilder je moet inhuren, welke fiets je kan huren op vakantie, naar welk zwembad je het beste kan gaan.
Je gaat situaties met elkaar vergelijken.



Slide 12 - Slide

Voorbeeld
Per tafel kunnen 4 stoelen
Aan de buitenste tafels komen nog 2 stoelen bij.

Hoeveel stoelen komen er bij als ik 1 extra tafel neer zet?

Hoeveel stoelen zijn dat in totaal? 
En als ik er nog eens 3 tafels bij zet?
 

Slide 13 - Slide

Voorbeeld
Vul aan:
Het aantal tafels keer ..... plus ... is gelijk aan het totaal aantal stoelen.

stoelen = ... X tafels + 2 


Vast format:
antwoord = getal x variabele + losgetal

(Noteer in woordenlijst!)

Slide 14 - Slide

Voorbeeld
Een winkel verhuurt boormachines voor een vast bedrag van 20 euro. Daarnaast betaal je voor elke dag dat je hem verhuurt nog 6 euro. 

Stap 1: Bereken enkele voorbeelden
Hoeveel moet je betalen als je de boormachine 3 dagen huurt?
En als je hem 5 dagen huurt?


Slide 15 - Slide

Voorbeeld
Een winkel verhuurt boormachines voor een vast bedrag van 20 euro. 
Daarnaast betaal je voor elke dag dat je hem verhuurt nog 6 euro. 

Stap 2: Stel de woordformule op.
Vast format:   antwoord = getal x variabele + losgetal


Slide 16 - Slide

Voorbeeld
Een winkel verhuurt boormachines voor een vast bedrag van 20 euro. 
Daarnaast betaal je voor elke dag dat je hem verhuurt nog 6 euro. 

Stap 2: Stel de woordformule op.
Prijs = ..... x dagen + 20


Slide 17 - Slide

Stappenplan

Bereken eerst voor een aantal getallen de uitkomst.

Schrijf de regel in woorden op.

Schrijf de bijbehorende formule op.


Slide 18 - Slide

Aan de slag

Havo: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8
Vwo: 1, 2, 3, 4, 5, 6, U1, U2

We werken de eerste 5 min in rust
Ik loop langs om het huiswerk te bespreken
en vragen te beantwoorden



timer
5:00

Slide 19 - Slide

Opstellen van een woordformule
Na een feest gaat Agnes de kratjes met lege flesjes inleveren.
Voor het kratje krijgt ze 1,50 euro. Voor elk flesje krijgt ze 0,10 cent

Agnes heeft kratjes met verschillende maten. In elk kratje kunnen een andere hoeveelheid flesjes in. 
Stel een woordformule op!

Vast format: antwoord = getal x variabele + losgetal


Slide 20 - Slide