This lesson contains 15 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Engelse werkwoorden en samenstellingen
Taalverzorging §29
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les:
- hoe je werkwoorden die oorspronkelijk uit het Engels komen spelt;
- wat de regels zijn voor het maken van samenstellingen.
Slide 2 - Slide
Engelse werkwoorden
Vorige les hebben we gekeken naar onregelmatige werkwoorden. Wat daarvoor geldt, geldt niet voor Engelse werkwoorden. Hier passen we de regels voor 'gewone' werkwoorden bij toe.
Slide 3 - Slide
Engelse werkwoorden
Engelse werkwoorden worden vervoegd als zwakke werkwoorden in het Nederlands. Ze krijgen in de verleden tijd stam plus -de(n).
Voorbeelden:
rugbyde, jogde, tackelde
Als de stam eindigt op een van de medeklinkers uit ‘t kofschip of ‘t fokschaap schrijf je stam +te(n).
Voorbeelden:
faxte, racete
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Engelse werkwoorden
Kijk op pagina 120 naar voorbeelden van de vervoeging van de werkwoorden streamen, uploaden, stressen en faken.
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Aan de slag
Werk nu aan opdracht 8 tot en met 10 op pagina 121.
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Samenstellingen met koppeltekens
In de eerste periode hebben we geleerd dat als een woord opgebouwd is uit verschillende losse woorden, we het zo veel mogelijk aan elkaar schrijven.
Soms kan dit tot verwarring leiden en daarom gebruiken we een koppelteken tussen de delen van de samenstelling.
Slide 12 - Slide
Wanneer dan een koppelteken?
In de volgende situaties gebruiken we koppeltekens in samenstellingen:
- Als de klinkers anders samen een klank vormen;
- Als er sprake is van een combinatie van titels en beroepen;
- Bij aardrijkskundige namen en samenstellingen die daarvan zijn afgeleid;
- Na afkortingen, letters en speciale tekens;
- Als midden in het woord een hoofdletter moet komen te staan.
Slide 13 - Slide
Is dat alles?
Dat is zeker niet alles; bij de volgende voorvoegsels gebruiken we ook een koppelteken. Leer dit rijtje uit je hoofd:
adjunct, aspirant, assistent, bijna, collega, ex, interim, kandidaat, leerling, meester, niet, non, oud, sint en substituut
Slide 14 - Slide
Aan de slag
Werk nu in alle rust aan opdracht 1 tot en met 3 op pagina 170 en 171.