Dag 3

Woordenschat
Vandaag leer je (nieuwe) woorden bij het thema Overtuigen.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwoo, mavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woordenschat
Vandaag leer je (nieuwe) woorden bij het thema Overtuigen.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 1 - Slide

gebruiken
  • iets doen met iets
  • ik gebruik - ik gebruikte - ik heb gebruikt
  • zin: Zij gebruikte haar lepel om de soep te eten.
  • zin: Ik gebruik mijn hersenen om te leren.

Slide 2 - Slide

geloven (ww)
  • denken dat iets waar is;
  • helemaal vertrouwen op iets of iemand;
  • werkwoord: hij gelooft, hij geloofde, hij heeft geloofd
  • Zin: Hij gelooft niets van wat zij aan hem vertelt.
  • Zin: Vroeger geloofde men dat de aarde plat was. Nu weten wij wel beter.

Slide 3 - Slide

gewend zijn (aan)
  • als je iets door ervaring heel gewoon vindt
  • synoniem: vertrouwd zijn met
  • altijd met het voorzetsel : aan
  • werkwoord: ik ben gewend aan, ik was gewend aan, ik ben gewend geweest
  • Zin: Het is hier zo licht. Mijn ogen zijn er nog niet aan gewend.
  • Zin: Ik ben gewend om 7 uur op te staan en om 8 uur naar school te gaan.

Slide 4 - Slide

haast  hebben                
  • als je weinig tijd hebt
  • als je iets snel wilt doen 
  • haastig: iemand heeft haast/ iemand is haastig
  • haastig = werk afraffelen/ snel doen/ geen tijd eraan besteden
  • zin: Hij stond te laat op daarom had hij haast om op zijn werk te komen.
  • zin: Als  je altijd haast hebt is dat ongezond.

Slide 5 - Slide

hartstikke
  • heel erg;
  • je kan dit woord gebruiken als je iemand wilt overtuigen
  • bijvoeglijk naamwoord
  • Zin: Deze mobiel is hartstikke goed!
  • Zin: Wij hebben hartstikke veel huiswerk!

Slide 6 - Slide

herkennen
  • door zien of horen weer weten wat of wie iets of
    iemand is
  • weer kennen
  • zin: Zij herkende haar docent in de stad.

Slide 7 - Slide

Wie geloof jij altijd?
mijn moeder
mijn buurman
Sinterklaas
mijn broertje
mijn vader
Allah
mijn oma
God
mijn docenten
mijn vriend(in)

Slide 8 - Poll

Noem 3 voorbeelden van wat jij
hartstikke lekker vindt:

Slide 9 - Mind map

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 10 - Slide

Ik kan ....................... goed pianospelen.

Slide 11 - Open question

Waar ben jij aan gewend ?

Slide 12 - Open question

Mijn opa en oma zijn niet ............. ............. het gebruiken van een mobiele telefoon.

Slide 13 - Open question

Mijn vader maakt veel grapjes. Ik weet nooit wanneer ik hem wel of niet kan ....................

Slide 14 - Open question

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met één van de woorden:
wennen aan
leiden naar/ertoe
de partij
uiteindelijk 
eindelijk

Slide 15 - Slide