Grammatica 2

Grammatica 2.2
Herhaling lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
+
(verdere uitleg) Bijwoordelijke bepaling
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica 2.2
Herhaling lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
+
(verdere uitleg) Bijwoordelijke bepaling

Slide 1 - Slide

Lesdoel
  • Aan het eind van deze les kunnen de studenten de bijwoordelijke bepaling(en) herkennen in een zin.  

Slide 2 - Slide

Lijdend voorwerp 
Om het lijdend voorwerp te vinden, moet je drie stappen doorlopen.
1. Zoek het gezegde (gez).
2. Zoek het onderwerp (ow).
3. Tot slot stel je de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp =  het lijdend voorwerp

  •  Let op: het lijdend voorwerp begint nooit met voorzetsel! 

Slide 3 - Slide

Voorbeeldzin (lijdend voorwerp)
Lorenzo heeft een laptop gekocht.
Stap 1: wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin? heeft gekocht.

Stap 2: wat is het onderwerp in de zin? Lorenzo.

Stap 3: Wat heeft Lorenzo gekocht?
 Lorenzo heeft een laptop gekocht.
Lijdend voorwerp = een laptop

Slide 4 - Slide

Deze student vertelt een spannend verhaal.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
Deze student
B
vertelt
C
spannend
D
een spannend verhaal

Slide 5 - Quiz

Sarah fotografeerde haar ouders.

Noteer het lijdend voorwerp

Slide 6 - Open question

Het meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp vind je door te vragen:
  •  Aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp.

  •  Soms is het woordje 'aan' niet aanwezig in een zin met het meewerkend voorwerp. Dit betekent niet dat er geen meewerkend voorwerp is in de zin. Je kunt in dit geval het woordje 'aan' toevoegen in de zin om het meewerkend voorwerp meteen te herkennen.

Slide 7 - Slide

Voorbeeldzin
De leraar moest haar de iPod teruggeven.
Gezegde: moest teruggeven.
Onderwerp: De leraar
Lijdend voorwerp: de Ipod
Het woordje 'aan' ontbreekt in deze zin, maar we kunnen het wel toevoegen in de zin om erachter te komen wat het meewerkend voorwerp is.
(Aan) wie moest de leraar de Ipod teruggeven?
(Aan) haar = meewerkend voorwerp.

Slide 8 - Slide

De regering geeft aan het onderwijs extra geld.

Noteer het meewerkend voorwerp.

Slide 9 - Open question

De ober heeft een glas cola voor Wisam ingeschonken.

Wat is het meewerkend voorwerp?
A
een glas cola
B
de ober
C
heeft ingeschonken
D
voor Wisam

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Een bijwoordelijke bepaling
  • Eerder gevonden zinsdelen: persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp , meewerkend voorwerp. 
  • Wat overblijft is meestal de bijwoordelijke bepaling (bwb). 
  • Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als  wanneer, waar, waarmee, hoe, door wie, met wie enzovoort:
  • Het kan ook voorkomen dat er geen bijwoordelijke bepaling in de zin zit.

Slide 12 - Slide

Voorbeeldzin 
Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind.
Pv= kopen
Ow= sommige ouders 
Gez.= kopen
Lv.= een huisdier
Mw= voor hun kind
Bwb= in de dierenwinkel (je stelt de vraag: Waar kopen sommige ouders een huisdier voor hun kind?

Slide 13 - Slide

Bijwoordelijke bepaling

Slide 14 - Slide

Nu gaan we even oefenen!
Met bijwoordelijke bepalingen

Slide 15 - Slide

Dit meisje kan mooi zingen.

Noteer de bijwoordelijke bepaling

Slide 16 - Open question

De bus reed naar het Noorden.

Noteer de bijwoordelijke bepaling

Slide 17 - Open question

Lange mensen wensen meer beenruimte in het vliegtuig.

Noteer de bijwoordelijke bepaling

Slide 18 - Open question

Een bijwoordelijke bepaling
In één zin kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen voorkomen

Vorige week wilden Bart en Aleyna een cadeaubon gaan kopen bij de boekhandel voor de jarige juf. 
bwb
bwb

Slide 19 - Slide

Bevat deze zin bijwoordelijke bepaling(en)?

Luuk gaat vandaag naar de bioscoop.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepalingen
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 20 - Quiz

Zelfstandig verder werken aan de opdrachten van paragraaf 2.2
WHHTUK-model
Wat: maak opdracht 4 en 5.
Hoe: Individueel
Hulp: de theorie uit je leerwerkboek/leeromgeving of medestudent naast je/docent.
Tijd: 12 minuten
Uitkomst: Losse eindjes bespreken/ zijn er nog vragen n.a.v. de opdrachten
Klaar? Extra opdracht 1

Slide 21 - Slide

Evaluatie
Wat heb je geleerd over de bijwoordelijke bepaling?
Denk een paar minuten hierover na.

Terugblik op het lesdoel:
Aan het eind van deze les kunnen jullie de bijwoordelijke bepaling (en) herkennen in een zin.

Vooruitblik volgende les:
Verder met paragraaf 2.3

Slide 22 - Slide