2Basis-voorbereiden H8

Hoofdstuk 8 - Je lichaam werkt
Klas 2 - Basis
1 / 30
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 8 - Je lichaam werkt
Klas 2 - Basis

Slide 1 - Slide

Repetitie H8 - voorbereiden
8.1 Je lichaam werkt
8.2 Je ademt
8.3 Je bloed vervoert
8.4 Je bloedsomloop

Slide 2 - Slide

8.1 Je lichaam werkt
Organen zijn delen van je lichaam met een bepaalde taak. 
bijv. botten zorgen voor stevigheid, spieren laten je lichaam bewegen, je hart pompt bloed rond.
Organen die samenwerken vormen een orgaanstelsel. 
bijv. spierstelsel, ademhalingsstelsel, bloedvatenstelsel, verteringsstelsel en het bottenstelsel.
Om te kunnen bewegen heeft je lichaam glucose en zuurstof nodig. 
>  via het verteringsstelsel, het ademhalingsstelsel en het bloedvatenstelsel komt het bij de spieren. 

Slide 3 - Slide

8.1 Je lichaam werkt
Verbranding = het stukgaan van glucose met zuurstof. Hierbij komt energie vrij waarmee de spier kan samentrekken. 
Glucose + zuurstof > energie + koolstofdioxide + water
Afvalstoffen van de verbranding gaan naar het bloed > daarna moeten ze uit het lichaam verwijderd worden. 
Longen, nieren en huid zijn uitscheidingsorganen. 

Slide 4 - Slide

Maak opdracht 3 op blz. 62.
Stuur hiervan een foto.

Slide 5 - Open question

Het schema van de verbranding in een spiercel is:
A
Energie > glucose + zuurstof
B
Glucose > energie
C
Glucose > koolstofdioxide + water
D
Glucose + zuurstof > energie + water + koolstofdioxide

Slide 6 - Quiz

Afvalstoffen van de verbranding zijn zuurstof en water
A
Goed
B
Fout

Slide 7 - Quiz

Je nieren, huid en longen verwijderen water uit je lichaam
A
Goed
B
Fout

Slide 8 - Quiz

Je longen verwijderen koolstofdioxide
A
Goed
B
Fout

Slide 9 - Quiz

Koolstofdioxide plas je uit
A
Goed
B
Fout

Slide 10 - Quiz

8.2 Je ademt
Je longen zijn goed beschermt in je borstkas (borstbeen, ribben en wervelkolom).
Bij het ademhalen worden je borstkas en longen groter en kleiner (bron 3 op blz. 64)
- Bij inademen wordt je borstkas en longen groter > er moet veel zuurstof in.
- Bij uitademen wordt je borstkas en longen kleiner > er gaat koolstofdioxide uit.

Slide 11 - Slide

8.2 Je ademt
De weg die zuurstof aflegt in je lichaam:
1: via neusholte of mondholte komt lucht naar binnen.
2: via de keelholte komt het in de luchtpijp
3: de luchtpijp splits zich in twee luchtpijptakken > bronchiën.
4: in de longen verdeelt de bronchie zich in luchtpijptakjes.
5: aan het eind van de luchtpijptakjes bevinden zich longblaasjes.

Slide 12 - Slide

8.2 Je ademt
De zuurstof uit de lucht gaat via de longblaasjes het bloed in. 
- Longblaasjes hebben een dunne wand. Zuurstof gaat door de wand van longblaasje. 
- Bij de wand ligt een bloedvaatje. Zuurstof gaat ook door die wand en zo komt het in het bloed.

Zuurstof gaat via de longblaasjes IN het bloed
Koolstofdioxide gaat via de longblaasjes UIT het bloed

Slide 13 - Slide

Maak opdracht 3 op blz. 73.
Stuur hiervan een foto.

Slide 14 - Open question

Rond de longblaasjes zitten bloedvaatjes
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quiz

De wand van de longblaasjes is heel dun.
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quiz

In de longblaasjes zit bloed.
A
Goed
B
Fout

Slide 17 - Quiz

Zuurstof gaat van je longblaasjes naar het bloed.
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quiz

8.3 Je bloed vervoert
Bloed vervoert voedingsstoffen en zuurstof naar de organen in je lichaam en voert de afvalstoffen weg. 
Je bloed bestaat uit bloedplasma, rode bloedcellen en witte bloedcellen.  
- Bloedplasma vervoert voedingsstoffen, zoals glucose vanuit de darmen naar de andere organen.   
- Rode bloedcellen vervoeren zuurstof.  
- Witte bloedcellen zijn de soldaten van je lichaam, zij beschermen je tegen ziekten.  
 

Slide 19 - Slide

8.3 Je bloed vervoert
Soorten bloedvaten 
        
Slagaders vervoeren bloed vanaf het hart naar de organen.  
Haarvaten > vertakte slagaders in de organen. Kleine, dunne bloedvaatjes 
Aders vervoeren bloed vanaf de organen naar het hart.  

Slide 20 - Slide

Maak opdracht 3 op blz. 78.
Stuur hiervan een foto

Slide 21 - Open question

Hoe heet de grootste slagader in je lichaam?

Slide 22 - Open question

Bij welk type bloedvat past de volgende zin: 'Een bloedvat met een zeer dunne wand'
A
Slagader
B
Haarvat
C
Ader

Slide 23 - Quiz

Bij welk type bloedvat past de volgende zin: 'Een bloedvat die bloed vanaf het hart NAAR organen vervoert.
A
Slagader
B
Haarvat
C
Ader

Slide 24 - Quiz

Bij welk type bloedvat past de volgende zin: 'Een bloedvat dat op meerder plaatsen kleppen heeft.'
A
Slagader
B
Haarvat
C
Ader

Slide 25 - Quiz

8.4 Je bloedsomloop
Een bloedsomloop begint altijd bij het hart.
Kleine bloedsomloop: Hart - Longen - Hart
Grote bloedsomloop: Hart - Organen - Hart

Slide 26 - Slide

Vul hieronder de score van de oefening in.

Slide 28 - Open question

Bloedsomloop maken
Maak met behulp van de materialen in de envelop de bloedsomloop. 
1. Begin met het neerleggen van de organen
2: Leg het wol op de juiste plekken. Roze = zuurstofrijk, blauw = zuurstofarm bloed
3: Leg als laatste de kaartjes bij de juiste onderdelen. 

Probeer het eerst ZONDER boek, lukt het niet pak dan je boek erbij.
Ben je klaar? Laat het contorleren

Slide 29 - Slide

Je bent klaar!
Heb ik alles goed uitgelegd?
Zo niet, vraag gerust om extra uitleg.

Succes met leren :):):)

Slide 30 - Slide