Voorzetsel (tijd en plaats)

Voorzetsels
prepositions
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 5

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Voorzetsels
prepositions

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Voorzetsels

Slide 4 - Mind map

voorzetsels - prepositions
Plaats (place) : De pen ligt op de tafel.
                               De boom staat naast het huis.
Tijd(time) :  Ik kom na het eten.


Slide 5 - Slide

Wat is het voorzetsel in deze zin:
(what is the preposition in this sentence?)

“Mijn boek ligt op de tafel.”
A
boek
B
ligt
C
op
D
tafel

Slide 6 - Quiz

Wat is het voorzetsel in deze zin:
(what is the preposition in this sentence?)

“Tijdens het eten is het stil.” (during the meal it is quiet)
A
tijdens
B
het
C
eten
D
is

Slide 7 - Quiz

Welk voorzetsel past in deze zin:

Ik zit ............de stoel.
A
na
B
op
C
als
D
voor

Slide 8 - Quiz

Welk voorzetsel past in deze zin:

“ De auto staat............ons huis.”
A
naast
B
in
C
onder
D
op

Slide 9 - Quiz

Welk voorzetsel past in deze zin:

“ Linda zit ............Gabin”
A
voor
B
achter
C
boven
D
naast

Slide 10 - Quiz

Welk voorzetsel past in deze zin:

“ Het boek ligt ...........de kast.”
A
voor
B
achter
C
in
D
naast

Slide 11 - Quiz

Welk voorzetsel past in deze zin:

“ Fedir loopt.........het raam.”
A
voor
B
naar
C
in
D
naast

Slide 12 - Quiz

Welk voorzetsel past in deze zin:

“ Kate klopt........... de deur”
A
naar
B
achter
C
in
D
op

Slide 13 - Quiz

Welke van deze woorden is GEEN voorzetsel?

A
huis
B
tussen
C
na
D
tijdens

Slide 14 - Quiz

Welke van deze woorden is GEEN voorzetsel?

A
naast
B
voor
C
school
D
in

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Link

Hoe ging het? Sleep naar de smiley die het beste erbij past.

Slide 17 - Drag question