Luister naar elkaar! Als er iemand praat, is de rest stil.
Mobiele telefoon in de tas.
Respect voor elkaar.
Altijd laptop meenemen.
Tas, naast jou op de grond.
Voeten op de grond.
timer
2:00
Slide 2 - Slide
der Anfang
Je leert persoonlijke voornaamwoorden herkennen en toepassen in zinnen.
Je kunt het onderwerp en lijdend voorwerp bepalen in een zin.
Slide 3 - Slide
Was machen wir heute?
Oefenen met persoonlijke voornaamwoorden door oefeningen digitaal te maken.
Oefenen met het herkennen van onderwerp en lijdend voorwerp in zinnen.
Slide 4 - Slide
koppelcodes
Its Learning: 15945
Lessonup: FBWWM
Slide 5 - Slide
Was?
Wie?
Mit wem?
Wie lange?
Hilfsmittel?
Ergebnis?
Fertig?
Oefeningen 19,20,21 van vorige week afmaken.
Als je die al gedaan hebt en hebt laten zien, kun je verder met:
23, 24, 25
Maak de oefeningen digitaal of laat de oefeningen ingevuld in het boek zien. ik bekijk dan je werk.
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Sätze zerlegen
Deze opdracht doe je alleen.
Je krijgt van mij een blad.
Schrijf de zinnen over.
Ontleed de zinnen.
Bepaal het onderwerp en lijdend voorwerp in de zin.
Geef aan welke persoonlijke voornaamwoorden in de zin staan.
Geef aan waar hoofdletters gezet moeten worden.
Ben je klaar? Ruil met je buur en kijk elkaars zinnen na.
Slide 8 - Slide
Zinnen ontleden
Voorbeeld: Ich liebe dich.
Ich is onderwerp = o+1
dich is lijdend voorwerp = lv+4
ich is persoonlijk voornaamwoord Nominativ (= 1e naamval)
dich is persoonlijk voornaamwoord Akkusativ (= 4de naamval)
Slide 9 - Slide
Zinnen ontleden
Voorbeeld 2: Die kinder rufen ihre mutter.
Die kinder is onderwerp (=o+1)
ihre mutter is lijdend voorwerp (lv+4).
ihre is een bezittelijk voornaamwoord, er staan geen persoonlijke voornaamwoorden in deze zin. Kinder en Mutter zijn zelfstandige naamwoorden, moeten dus met hoofdletter geschreven worden.
Slide 10 - Slide
Ich liebe dich.
Die kinder rufen ihre mutter.
Ich werde dich morgen anrufen.
Der arzt untersucht mich.
Ich bringe ihn zum krankenhaus.
Frau Ebert ist sehr krank.
Meine Freundin sucht euch.
Schrijf de zinnen op het blad.
Bepaal bij elke zin het onderwerp en lijdend voorwerp.
Geef aan welke persoonlijke voornaamwoorden in de zin staan.
Geef aan waar hoofdletters gezet moeten worden.
Ben je klaar? Ruil met je buurman en kijk de zinnen van elkaar na.
timer
1:00
Slide 11 - Slide
Was habt ihr gelernt?
Je kunt het onderwerp en lijdend voorwerp bepalen in een zin.
Je kent persoonlijke voornaamwoorden in de 1ste en 4de naamval.