Hoofdregel bij persoonvorm in tegenwoordige tijd
De stam = de ik-vorm. ( Ik loop, ik vind, ik word). Je haalt -en van het hele werkwoord af.
Hij, zij, het, men, u, jij, het: voor of achter de PV = Stam + t.
( Hij wordt, zij loopt, men vindt, het vindt, ...)
Jij vindt - vind jij?
Tip: spreek de persoonsvorm uit en luister of je de 't' hoort. Hoor je de 't'? Dan schrijf je hem achter de stam.