Werkwoordspelling herhalen

WERKWOORD SPELLING
herhaling en
oefenen
1 / 25
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 7

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

WERKWOORD SPELLING
herhaling en
oefenen

Slide 1 - Slide

Hoe herken ik ook alweer een persoonsvorm?

Slide 2 - Open question

Hoe herken je een sterk werkwoord?

Slide 3 - Open question

 D of T? VERLENGINGSREGEL!

Slide 4 - Slide

1. STAM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de stam


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij?

fiets jij?

praat jij?

vind jij?

Slide 5 - Slide

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de ik-vorm + t


jij loopt    loopt hij?

hij fietst   fietst je broer?

zij praat

Fred vindt

Slide 6 - Slide

3. HELE WERKWOORD

Meervoud tt

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsen

Abel en Koen praten

jullie doen

Slide 7 - Slide

4. VT  STERKE WERKWOORDEN

Meervoud verleden tijd

gewone spellingsregels (ik schrijf wat ik hoor)

(let op! d en t woorden langer maken, z/s v/f wisseling)


hij reed

zij las   wij lazen

ik verkoos   wij  verkozen

hij schreef   jullie schreven

Slide 8 - Slide

5. VOLTOOID DEELWOORD

IS GEEN PERSOONSVORM!

(eindigt daarom nooit op dt! >langermaakwoord)

er staat altijd een hulpwerkwoord  dat is de persoonsvorm



hij heeft gereden

het is gebeurd



Slide 9 - Slide

Sleep de antwoorden naar de juiste plek:


fietsen      ik fiets
             jij/hij fietst
             wij fietsen

wij hebben gefietst

ik-vorm
ik-vorm + t
hele ww
volt. dw

Slide 10 - Drag question

Meervoud
Enkelvoud
ik
jij
wij
hij
jullie
U
ik en jij

Slide 11 - Drag question

sterke werkwoorden
zwakke werkwoorden
lopen
slapen
pakken
gapen
schrijven
bakken
schijnen
gamen
benutten
klimmen
veranderen

Slide 12 - Drag question

Welke regel past je toe:
Hij ging naar school.

Slide 13 - Open question

Het meisje …… van de glijbaan
A
glijd
B
glijdt
C
glijt

Slide 14 - Quiz

Zij ….. de som te maken
A
weigerdt
B
weigert

Slide 15 - Quiz

Kim ….. haar vriendin.
A
troost
B
troostten
C
troos
D
troostte

Slide 16 - Quiz

Papa …. gisteren op de fiets.
A
reet
B
rijt
C
reed
D
rijdt

Slide 17 - Quiz

De landen …… nog steeds in oorlog.
A
hebben
B
is
C
zijn
D
waren

Slide 18 - Quiz

Ik …. vorige week het woord foutloos.
A
schrijf
B
schreef
C
schrijfte
D
schreefde

Slide 19 - Quiz

Wij hebben samen ……..
A
gespeld
B
gespelt
C
gespeeld
D
gespeelt

Slide 20 - Quiz

De hond ……. altijd naar de postbode.
A
blafte
B
blaftte
C
blafde
D
blaft

Slide 21 - Quiz

Ik …. alle vragen van de toets.
A
onthoudde
B
onthield
C
onthieldt
D
onthout

Slide 22 - Quiz

Ik …. vroeger niet van broccoli
A
hield
B
houdde
C
houdden
D
hieldt

Slide 23 - Quiz

Wij ….. gisteren in de speeltuin
A
spelden
B
speelden
C
speeldden

Slide 24 - Quiz

Ik ….. het water over de planten.
A
giette
B
goott
C
goodt
D
goot

Slide 25 - Quiz