Leren leren: een instructie

Hoe leer je voor een test geschiedenis?

Chronologie, oorzaak-gevolg, RTTI
Jaartallen?
Tips
1 / 29
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoe leer je voor een test geschiedenis?

Chronologie, oorzaak-gevolg, RTTI
Jaartallen?
Tips

Slide 1 - Slide

LET OP:
Tijdbalk is dus GEEN samenvatting
Geeft samenhang tussen gebeurtenissen weer
overzicht in oorzaak-gevolg relaties
Geen uitleg begrippen 

Slide 2 - Slide

Chronologie/tijdlijn
  • Biedt overzicht
  • Geeft oorzaken en gevolgen snel weer

Maar: 
Tijdbalk is géén samenvatting, dus is op zichzelf niet genoeg!

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Leren voor GS
  1. Creëer overzicht.
  2. Maak verbinding.
  3. Jaartallen? Sommige wel, grote gebeurtenissen, maar meeste niet. Wél handig: Tijdlijn... 
  4. Begrippen? Los leren leuk ,maar zonder verbinding veel minder nuttig... Leer begrippen aan de hand van de context.  

Slide 6 - Slide

Samenvattingen
- Samenvattingen geven een korte versie van een paragraaf
- Begrippenlijst per paragraaf kan helpen verbinding tussen         begrippen en gebeurtenissen weer te geven. 
- Meerdere vormen mogelijk, allemaal goed als het werkt voor       je!


Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Oorzaak - gevolg relaties
Oorzaken zijn de redenen waarom iets gebeurd is,
Aanleiding is de gebeurtenis die iets in gang zet: 
Het een leidt tot het ander.

Slide 10 - Slide

Aanleiding en oorzaken
Aanleiding is de aanzet, hoe begint iets?
Oorzaken zijn de voorwaarden: waarom gebeurt iets?
Aanleiding is dus nooit ook oorzaak!
Domino: stenen zijn de oorzaken, tikje tegen de eerste steen de aanleiding

Slide 11 - Slide

Test GS, hoe maak je die?
  1. Lees eerst de vragen rustig door en kijk wat je direct weet. Beantwoord de vraag kort in je hoofd. 
  2. Markeer de signaalwoorden (wát is eigenlijk de vraag?).

Slide 12 - Slide

Test GS, Hoe maak je die? 
  1. Weet je een vraag niet? Sla deze over! kom er na de rest van de vragen op terug. Geef in de test wel DUIDELIJK aan waar welke vraag staat. De volgorde is minder belangrijk... 
  2. CONTROLEER per vraag of je deze beantwoordt (en dus niet en eigen interpretatie van de vraag...). 
  3. Lees na het maken van de test deze én je antwoorden nogmaals door.

Slide 13 - Slide

Soorten vragen: RTTI
  1. Reproductie: rechtstreeks uit het boek
  2. Toepassing (1): Pas je opgedane kennis toe 
  3. Toepassing (2): Pas je opgedane kennis toe (hoger niveau)
  4. Inzicht: gebruik je kennis in andere situaties

Slide 14 - Slide

Afbeeldingen en Bronnen
  1. Bronnen en afbeeldingen geven informatie
  2. Vrijwel altijd toepassings- of inzichtvragen
  3. Beredeneer waar het over gaat, ook in bronnen en afbeeldingen kan je  signaalwoorden of kenmerken markeren/onderstrepen/omcirkelen

Slide 15 - Slide

TIPS
  1. Gebruik je hoofd, vaak is je eerste ingeving (mits de vraag goed gelezen) goed, of in ieder geval de goede richting.
  2. Twijfel niet (teveel), maar controleer wel jezelf!
  3. Lees de test eerst 1 keer helemaal door, begin dán pas met het beantwoorden (twee keer gelezen is minder kans op verkeerde interpretatie)
  4. VRAAG HULP! Als een vraag je niet duidelijk is, vraag of je het goed hebt begrepen, dus niet inhoudelijk wát het antwoord is, maar wát staat er precies? Wát wordt er gevraagd? 

Slide 16 - Slide

Een aanleiding is:
A
Ook de oorzaak
B
Dat wat bepaalde gebeurtenissen in gang zet
C
een reden om een oorlog te beginnen
D
het gevolg van de oorzaak

Slide 17 - Quiz

Een oorzaak is:
A
De reden dat een gebeurtenis/aanleiding bepaalde gevolgen heeft.
B
De reden waarom iets gebeurd moet.
C
de reden voor de aanleiding
D
De reden van oorlogen

Slide 18 - Quiz

Wat was het Verdrag van Versailles?
(R)
A
Een verdrag dat gesloten werd in 1919
B
Een nieuwe grondwet in Frankrijk
C
Een wapenstilstand tussen Duitsland en Engeland
D
Een verdrag dat werd gesloten na de Tweede Wereldoorlog

Slide 19 - Quiz

Wanneer waren de roaring twenties?
(R)
A
1920 - 1935
B
1919 - 1929
C
1914 - 1918
D
1929 - 1939

Slide 20 - Quiz

Wanneer begon de Grote Depressie?
(R)
A
1929
B
1925
C
1933
D
1919

Slide 21 - Quiz

Hoe heette het werkgelegenheidsplan van Roosevelt waarmee hij een einde aan de crisis wilde maken?
(R)
A
Aanpassingspolitiek
B
New Deal
C
Crisisplan
D
Hooverdam

Slide 22 - Quiz

Wat is een van de oorzaken van de Beurskrach?
(R,T)
A
Duitsland heeft te grote schulden
B
Amerikanen lenen te veel
C
Amerikanen verkopen massaal hun aandelen
D
Amerikanen kochten massaal aandelen

Slide 23 - Quiz

Voor Roosevelt was Herbert Hoover de Amerikaanse president.
Wat zijn Hoovervilles?
(T,I)
A
villa's van president Hoover
B
Boerderijen en fabrieken
C
vakantiewoningen
D
krotwoningen

Slide 24 - Quiz

Welke kenmerken van het stalinisme zijn te herkennen op het plaatje? (T,I)
A
censuur en collectivisatie
B
collectivisatie en persoonsverheerlijking
C
persoonsverheerlijking en terreur
D
terreur en censuur

Slide 25 - Quiz

Welke begrippen passen bij het dagboekfragment?
(T)
A
censuur en persoonsverheerlijking
B
censuur en zuiveringen
C
showprocessen en persoonsverheerlijking
D
showprocessen en zuiveringen

Slide 26 - Quiz

Welk woord hoort niet bij het plaatje?
(T)
A
Indoctrinatie
B
Propaganda
C
Persoonsverheerlijking
D
Collectivisatie

Slide 27 - Quiz


Welk kenmerk van Stalinisme herken je in de bron hiernaast?
(T)
A
Censuur
B
Persoonsverheerlijking
C
Propaganda
D
Showprocessen

Slide 28 - Quiz

Vragen? 

Slide 29 - Slide