A2-5 Grammatica 4 WS: aanwijzend en vragend vnw., 8 telwoord
Welkom
Nederlands
Je legt klaar:
-leesboek
-lesboek, schrift + pen
-laptop (dicht)
timer
2:30
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
This lesson contains 25 slides, with interactive quiz and text slides.
Items in this lesson
Welkom
Nederlands
Je legt klaar:
-leesboek
-lesboek, schrift + pen
-laptop (dicht)
timer
2:30
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen?
Lezen
Lesdoelen
Nieuwe uitleg: grammatica:
aanwijzend en vragend voornaamwoord
(telwoord)
Zelfstandig werken
Mededelingen
Evaluatie les
Slide 2 - Slide
timer
12:00
Slide 3 - Slide
#boekpraat
*Wat is de titel en de schrijver van je boek?
*Waar speelt dit verhaal zich af?
* Wat zou jij de schrijver als tip willen geven?
Slide 4 - Slide
Lesdoel WS
Ik kan aanwijzende en vragende voornaamwoorden herkennen (th).
Ik kan telwoorden herkennen (ha).
Slide 5 - Slide
Waar vind ik dit?
Cursus 5
§4
blz. 212
Slide 6 - Slide
Aanwijzend voornaamwoord
Bekijk de zin:
Deze rugzak vind ik veel handiger dan dat koffertje.
In deze zin zijn deze en dat aanwijzende voornaamwoorden.
Slide 7 - Slide
Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw.) wijst meestal een mens, een dier of een ding aan: deze jongen, dat varken, die jurk. Dit zijn de aanwijzende voornaamwoorden:
Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan, maar het kan ook alleen staan. In dat geval kun je het zelfstandig naamwoord er soms achter denken:
Joran kreeg een horloge voor zijn verjaardag en hij vond dat (horloge) het mooiste cadeau.
Slide 9 - Slide
Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord kan ook terugwijzen naar een hele zin:
Mijn broer draait altijd keiharde muziek op zijn kamer. Ik vind dat (mijn broer altijd keiharde muziek op zijn kamer draait) erg storend.
Slide 10 - Slide
Vragend voornaamwoord
In deze zinnen zijn Welke en Wat vragende voornaamwoorden. Er zijn er vier: wie, wat, welk(e), wat voor (een). Een vragend voornaamwoord (vr.vnw) staat aan het begin van een vraag of aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag.
Slide 11 - Slide
Vragend voornaamwoord
"Wie gaat er mee naar de film?" Gijs vraagt aan zijn vrienden wie er meegaat naar de film.
"Wat heb je vandaag gedaan?" Dex infomeert bij Roos wat zij vandaag gedaan heeft.
Slide 12 - Slide
Zelfstandig werken
Je maakt:Cursus 5 Grammatica
WS: §4 Aanwijzend en vragend voornaamwoord
opdracht 1, 3, 4, 5 op blz. 212 - 213
Klaar? Maak opdracht 2
Halverwege bespreken we opdracht 1 en 3
timer
15:00
Slide 13 - Slide
Welke telwoorden ken jij?
Slide 14 - Mind map
Waar vind ik dit?
Cursus 5
§8
blz. 220
Slide 15 - Slide
Telwoord
Bekijk de volgende zin:
In de bioscoop zaten op de vierde en op de laatste rij enkele jongetjes van een jaar of twaalf.
In deze zin zijn de vetgedrukte woorden telwoorden. Er zijn vier soorten. Ze geven een hoeveelheid of een volgorde (rang=een plaats in een reeks) aan.
Slide 16 - Slide
Zo vind je de vier soorten telwoorden:
Een bepaald hoofdtelwoord (bep.hoofdtelw) noemt een precies aantal of een precieze hoeveelheid: twaalf (12), een vierde (1/4). Alleen bepaalde hoofdtelwoorden kun je vervangen door cijfers.
Een onbepaald hoofdtelwoord (onbep.hoofdtelw) noemt een onduidelijk aantal of een onduidelijke hoeveelheid: enkele, weinig.
Slide 17 - Slide
Zo vind je de vier soorten telwoorden:
Een bepaald rangtelwoord (bep.rangtelw) noemt een duidelijke plaats in een volgorde, in een rij: vierde, tweeënendertigste.
Een onbepaald rangtelwoord (onbep.rangtelw) noemt een onduidelijke plaats in een rij: middelste, laatste.
Slide 18 - Slide
WS §8 blz. 220
Slide 19 - Slide
apps.noordhoff.nl
Slide 20 - Link
Zelfstandig werken
Je maakt:Cursus 5 Grammatica
§8 Telwoord, blz. 220
opdracht 1, 2, 3, 6
§4 Aanwijzend en vragend voornaamwoord, blz. 212
opdracht 1, (2), 3, 4, 5, blz. 210 - blz. 214
timer
7:00
Slide 21 - Slide
$10 Voegwoorden
De nevenschikkende voegwoorden (ns.vgw) zijn dus, en, maar, of, want. Ze verbinden twee gelijkwaardige delen.
Een onderschikkend voegwoord (os.vgw), zoals aangezien, als, dan, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zoals, zodat, zodra verbindt meestal een bijzin met een hoofdzin.
Slide 22 - Slide
apps.noordhoff.nl
Slide 23 - Link
Zelfstandig werken
Je maakt:Cursus 5 Grammatica
TH: $7$9 Aanwijzend en vragend voornaamwoord
opdracht 1 t/m 5, blz. 210 - blz. 214
HA: $8 Telwoord, blz. 220
opdracht 1 t/m 4
A: $10 Voegwoord, opdracht 1 t/m 5
timer
30:00
Slide 24 - Slide
Evaluatie
* Welke aanwijzende voornaamwoorden heb je geleerd?