Als je verwijst naar een meervoud gebruik je ze of hun:
Omdat alle deelnemers hun best hebben gedaan, mogen ze een gratis drankje ophalen.
Als je verwijst naar een hele zin gebruik je wat:
De toets wiskunde is verplaatst, wat ik erg fijn vind.
Naar personen verwijs je met een voorzetsel + wie:
De jongen op wie ik verliefd ben, heet Peter.
Degene aan wie ik dit cadeau geef, is heel bijzonder.
Naar dieren of dingen verwijs je met waar+voorzetsel:
De school waarop ik jaren heb gezeten, is verwoest door brand.
Deze beer is de knuffel waaraan ik vroeger zeer gehecht was.