spelling 1.5 en 1.6 Anette

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 1

spelling

1.5 medeklinkers en klinkers 

1.6 stam en ik-vorm 

Bekijk de afbeelding..... is het slim om bijles te vragen aan Winston? 

1.5 medeklinkers en klinkers 

Kijk in je boek op blz 23 

Je kunt verschillende woorden maken:

klas     klos     klus

Je doet dat door de klinker te veranderen.

kl.....s

Welke woorden staan hier:
hrfst - wntr - zmr - lnt

Kijk even goed:

nog               -->   1 klinker   (alleen de o)

Klaas            -->  2 klinkers    (a     a)

zuurtjes      -->   3 klinkers   (u   u   e)

Maak je boek en schrift open. 

Schrijf op: opdr. 22

Maak van opdracht 22 vraag 1 

opdracht 22  (blz. 24)

nakijken: 

1 klinker

nog

Pim

bal

heb

ik

je

2 of meer klinkers

Klaas

zuurtjes

haar

twee

geeft

oom

huiswerk 

maak opdracht  23 - 24 in je schrift 

of 

in de online methode 

1.6. Stam en ik-vorm 

Aan het einde van deze les:

- kun je het verschil uitleggen tussen de STAM en de IK-VORM van een werkwoord.

 

De boom is het hele werkwoord. Als je -en- eraf haalt, heb je de stam.

de stam van wandelen is....

de stam van lopen is .....

De stam van roeien is...

de stam van schrijven is.......

de stam van blazen is......

dus:

De stam van een werkwoord vind je door

EN

van het werkwoord weg te halen.

ik-vorm

Soms moet je de stam aanpassen om de ik-vorm te krijgen.

ik-vorm

Soms moet je de stam aanpassen om de ik-vorm te krijgen.

• printen          print          ik print
• praten            prat           ik praat
• beloven         belov        ik beloof    
• vissen             viss           ik vis

wandelen:
de stam is: wandel
de ik-vorm is......

lopen:
de stam is lop
de ik-vorm is.....

schrijven:
de stam is schrijv
de ik-vorm is .....

blazen
de stam is blaz
de ik-vorm is ....

Huiswerk 

blz. 26    opdracht 25 

blz. 27     opdracht 26  

blz. 27    opdracht 27  

(maak bij elke opdracht drie kolommen, rijtjes )

schrijf je huiswerk op in agenda

nakijken opdracht 25 

• 1 rijd, ik rijd
• 2 print, ik print
• 3 schiet, ik schiet
• 4 prat, ik praat
• 5 drink, ik drink

• 6 stel, ik steel
  
• 7 roei, ik roei
  
• 8 remm, ik rem
  
• 9 hal, ik haal
  
• 10 bakk, ik bak
  

opdr. 26.1
Werkwoorden waarbij de stam hetzelfde is als de ik-vorm

opdr. 26.2
Werkwoorden waarbij de stam niet hetzelfde is als de ik-vorm

opdracht 27 

1. grazen, graz, (ik) graas ja
   
2.  melken, melk, (ik) melk nee
   
3.  slapen, slap, (ik) slaap ja
   
4.  loeien, loei, (ik) loei nee