Nederlands Hoofdstuk 1 Taalverzorging (PV spelling)

1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vorige keer

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

En, terwijl, omdat, zodat, nadat, als, toen, want, maar, of, dus
zijn:
A
samengestelde zinnen
B
voegwoorden

Slide 6 - Quiz

Enkelvoudige zin
Samengestelde zin
Een zin met 1 persoonsvorm
Een zin met meer dan 1 persoonsvorm

Slide 7 - Drag question

Samengestelde zin
Enkelvoudige zin
Vandaag leer ik over samengestelde zinnen.
Ik ga naar school, omdat ik slim wil worden.
Ik kan een moeilijke en lange samengestelde zin herkennen.
Deze stof vind ik makkelijk en ik hoef niet veel te leren.

Slide 8 - Drag question

Noteer het voegwoord
In stortregen zoeken de scholieren een bushokje, zodat ze kunnen schuilen
A
een
B
zodat
C
ze
D
schuilen

Slide 9 - Quiz

Wat zijn de persoonsvormen
Marnix heeft twee glazen water gedronken, maar hij heeft nog steeds dorst

Slide 10 - Open question

Wat is het voegwoord
Marnix heeft twee glazen water gedronken, maar hij heeft nog steeds dorst

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Link

Een persoonsvorm in de verleden tijd kan op -dt eindigen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd.
Zin: Ik von... dat wel een beetje vreemd
A
dt
B
d
C
t

Slide 21 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd zwak
Persoonsvorm verleden tijd sterk
Maarten van der Weijden zwom met moeite de Elfstedentocht.
Vannacht pleegde een tiener een overval op de Spar.
Ik moet moeite doen om op te letten.

Slide 22 - Drag question

Persoonsvorm
Tegenwoordige tijd
Persoonsvorm 
Verleden tijd
stam
hele werkwoord
stam + t
stam + te
stam + ten
stam + den
stam + de

Slide 23 - Drag question

de persoonsvorm in de verleden tijd enkelvoud van "krabben"
A
krabde
B
krabdte
C
krapbte
D
krabdde

Slide 24 - Quiz

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
- krabben -
A
krabde
B
krabdte
C
krapbte
D
krabdde

Slide 25 - Quiz

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUSTEN
A
rust
B
ruste
C
rustten
D
rustte

Slide 26 - Quiz

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUIKEN
A
ruik
B
rook
C
ruikte
D
roken

Slide 27 - Quiz

Voor welke werkwoordsvorm gebruik je stam+t of vul je en ander ww. in zoals bijv. lopen?
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
voltooid deelwoord
C
persoonsvorm verleden tijd
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video

timer
10:00
klaar huiswerk van vorige week of wiskunde of Engels leren

Slide 31 - Slide

Nakijken opdracht 2
1. struikelt (Jelmer)
2. doneert (de klas)
3. vind (ik)
4. brandt (het haardvuur)
5. lapt (het cadeau)
6. Bied (jij)

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide