Haben und sein verleden tijd en voltooid deelwoord

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2,3

Zet in de juiste vorm, en verleden tijd
(sein) ihr Auto schön?

Wie (sein) das Wetter

Da (haben) du Glück!

(Sein) ihr auch auf einem Konzert?

Ja, ich (sein) in einem Museum!

Meie Freunden (sein) in Amerika.

Werkwoorden, Voltooid deelwoord
Du (sein)____________ in China

Du (sein) in Hamburg

Gestern (sein)_____ der letzte Spieltag (sein)_____________

Ihr (haben)_____ gestern besuch von meiner Tante _____________ (haben)

Übersetze ins Deutsche
Hij is in Berlijn geweest.

Ik ben het dorp geweest

Hij heeft gisteren Engels gehad.

Mijn vrienden hebben gisteren een feestje gehad.

Ik heb corona gehad

Waar ben jij geweest?

Ja, ik heb geluk gehad.

Ben jij donderdag in de bioscoop geweest?

Ik had maandag mijn verjaardag

Nee, ich was bij mijn nicht.