Thema 4 BS1: Bescherming

1 / 41
next
Slide 1: Video
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Wanneer noemen we bacteriën pathogeen?
A
Als ze allemaal in een rijtje lopen
B
Als ze geen celkern hebben
C
Als ze chlorofyl bevatten
D
Als ze ziektes kunnen veroorzaken

Slide 2 - Quiz

Wat is GEEN voorbeeld van een pathogeen?
A
Parasiet
B
Schimmel
C
Bacterie
D
Plant

Slide 3 - Quiz

het binnendringen van een pathogeen noemen we
A
infectie
B
besmetting
C
incubatietijd
D
vaccinatie

Slide 4 - Quiz

Thema 4: Afweer
Belangrijk:
BINAS tabellen 77, 84I-N, 87A

Slide 5 - Slide

Geen indringers
Leerdoel:
  • Je leert het belang van fysieke bescherming tegen belagers kennen bij mensen, planten en dieren.

Slide 6 - Slide

Pathogenen
  • Bacterie
  • Schimmel
  • Dieren
  • Virus

Slide 7 - Slide

Stop-motion
 Soort ziekteverwekker Hierbij leggen jullie de verschillen uit tussen de reactie van het immuunsysteem op een virus en op een bacteriële ziekteverwekker.

Slide 8 - Slide

Virussen
  • Eiwitmantel met DNA/RNA
  • Hecht aan receptor gastheercel
  • DNA/RNA in cytoplasma wordt afgelezen en virussen vermenigvuldigen

Slide 9 - Slide

Externe afweer
Mechanische afweer:
  • huid
  • slijmvliezen
Chemische afweer:
  • zoutzuur maagsap

Slide 10 - Slide

Verdediging in 3 linies: 
1e linie: huid, slijmvliezen maag  (aangeboren (aspecifieke) afweer)
Doel: ziekteverwekker buiten houden

2e linie: aangeboren (aspecifieke) afweer  - fagocyten 
Doel: alles wat in het lichaam zit en lichaamsvreemd is moet dood

3e linie: verworven (specifieke) afweer - lymfocyten 
Doel: aanval tegen een specifieke ziekteverwekker 

Slide 11 - Slide

mechanische en chemische barrières

Slide 12 - Slide

Verdediging in 3 linies: 
1e linie: huid, slijmvliezen maag  (aangeboren (aspecifieke) afweer)
Doel: ziekteverwekker buiten houden

2e linie: aangeboren (aspecifieke) afweer  - fagocyten 
Doel: alles wat in het lichaam zit en lichaamsvreemd is moet dood

3e linie: verworven (specifieke) afweer - lymfocyten 
Doel: aanval tegen een specifieke ziekteverwekker 

Slide 13 - Slide

2e linie: aangeboren afweer
Afweer door Fagocyten

Insluiten -->  opnemen --> afbreken

Slide 14 - Slide

Afweer bij planten

Mechanisch:
  • doornen / stekels
  • brandharen


Chemisch:

  • productie gifstoffen
  • Bijv. nicotine door tabaksplant

Indirecte afweer:
  • productie signaalstoffen / lokken natuurlijke vijanden herbivoren
  • natuurlijke vijanden huisvesten

Slide 15 - Slide

Quiz

Slide 16 - Slide

Bacteriën hebben GEEN .....
A
celwand
B
celkern
C
celmembraan
D
DNA

Slide 17 - Quiz

Bacteriën zijn
A
Soms ééncellig, soms meercellig
B
Altijd ééncellig
C
Altijd meercellig

Slide 18 - Quiz

Voortplanting van bacteriën:
bacteriën planten zich voort
door te delen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Virussen zijn.......?
A
Dood
B
Levenloos
C
Levend
D
Ergens daar tussen in?

Slide 20 - Quiz

Hoe kan een RNA-virus overleven?
A
Het virus kan zelf zorgen voor replicatie door DNA-polymerase
B
Het RNA van het virus kan zich inbouwen in het menselijk DNA door gebruik van telomerase
C
Het RNA van het virus zal omgezet worden tot DNA door reverse transcriptase en ingebouwd worden in het menselijke genoom
D
Het virus maakt gebruik van reverse-transcriptase, waardoor DNA ontstaat en hij zelf kan zorgen voor replicatie

Slide 21 - Quiz

Virussen zijn
A
Groter dan een bacterie
B
Veel kleiner dan een bacterie

Slide 22 - Quiz

Wanneer een DNA-virus zijn gastheer is binnengedrongen, zal deze eerst...
A
Zijn DNA omzetten in RNA
B
Zijn DNA in de celkern brengen
C
Met behulp van ribosomen nieuw DNA maken
D
Met behulp van ribosomen eiwitten maken

Slide 23 - Quiz

Het erfelijk materiaal in virussen is heel verschillend. Virussen kunnen enkel- of dubbelstrengs DNA of RNA hebben. Het erfelijk materiaal van een bepaald virus heeft de volgende samenstelling van stikstofbasen: Cytosine = 19%, Adenine = 25%, Thymine = 33% en Guanine = 23%.

Kan men op grond van deze gegevens bepalen om wat voor erfelijk materiaal het gaat? Zo ja, welke vorm is het?
A
Ja, het is dubbelstrengs DNA
B
Ja, het is enkelstrengs DNA
C
Ja, het is RNA
D
Nee, het is niet te bepalen

Slide 24 - Quiz

Bestudeer eventueel nogmaals de afbeelding.
Bij stap 3 wordt het nucleïnezuur uit het virus TERUGVERTAALD naar DNA.

Welk oorspronkelijk nucleïnezuur zit er dan in het virus?
A
DNA
B
RNA
C
aminozuren
D
eiwitten

Slide 25 - Quiz


Hoe maken bacteriën en virussen je ziek?
A
bacteriën:dringen je cel binnen, maken hem stuk virussen: maken gifstoffen tijdens het delen
B
bacteriën: maken gifstoffen tijdens het delen virussen: maken gifstoffen tijdens het delen
C
bacteriën: dringen je cel binnen, maken hem stuk virussen: dringen je cel binnen maken hem stuk
D
bacteriën: maken gifstoffen tijdens het delen virussen: dringen de cel binnen maken hem stuk

Slide 26 - Quiz

Parasieten zoals plasmodium (malariaparasiet) behoren tot...
A
de eukaryoten
B
de prokaryoten

Slide 27 - Quiz

Wat is GEEN barrière tegen ziekteverwekkers
A
Slijm
B
Tanden
C
Huid
D
Maagzuur

Slide 28 - Quiz

Kijk in BINAS-tabel 84J2: Welke biochemische barrière zorgt er in de vagina voor dat ziekteverwekkers tegengehouden worden?
A
Slijmlaag
B
Lage pH
C
Vloeistofstroom
D
Lysozym

Slide 29 - Quiz

Een macrofaag (of fagocyt) kan...
A
alleen bacteriën fagocyteren
B
alleen bacteriën en virussen fagocyteren
C
antistoffen maken
D
alles fagocyteren wat lichaamsvreemd is

Slide 30 - Quiz

Macrofagen nemen via fagocytose ziekteverwekkers op. Wat gebeurt er daarna?
A
Enzymen van de macrofagen breken ziekteverwekkers af
B
Gifstoffen in de macrofagen doden de ziekteverwekkers
C
Antistoffen in de macrofagen maken ziekteverwekkers dood
D
Ziekteverwekkers blijven gevangen zitten in de macrofaag

Slide 31 - Quiz

Hoe vaker je een antibioticum gebruikt, hoe groter de kans op resistentie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quiz

Een fagocyt is een ..... bloedcel en maakt deel uit van het ..... afweersysteem.
A
rode specifieke
B
witte specifieke
C
rode a-specifieke
D
witte a-aspecifieke

Slide 33 - Quiz

Bij het zonnebaden wordt als bescherming tegen UV-straling in bepaalde delen van de huid melanine afgezet. Wanneer de huid niet meer aan de zon wordt blootgesteld, verdwijnt dit bruine pigment geleidelijk weer. De cellen met het pigment sterven af en verdwijnen. In welke laag van de huid wordt dit pigment melanine afgezet?
A
In de opperhuid
B
In de lederhuid
C
In het onderhuidse bindweefsel

Slide 34 - Quiz

Virussen worden in het lichaam bestreden door
A
passieve immunisatie
B
humorale afweer
C
cellulaire afweer
D
zowel humorale als cellulaire afweer

Slide 35 - Quiz

Waarom werkt antibiotica niet tegen een virus?
A
Een virus is te klein.
B
Een virus is geen organisme.
C
Virussen zijn met te veel.
D
Het virus heeft een complexe bouw.

Slide 36 - Quiz

Waarom moeten virussen cellen infecteren?
A
Om zich te voeden met de stoffen die in de cel zitten
B
Ze kunnen niet zelf voortplanten
C
Ze hebben geen erfelijk materiaal
D
Om te kunnen groeien

Slide 37 - Quiz

1
2
5
3
4
Virus dringt de cel binnen en valt uiteen
Virus DNA wordt vermenigvuldigd en viruseiwit wordt gemaakt
Nieuwe virussen verlaten de cel
Virus hecht aan de cel
Virus DNA dringt de celkern binnen

Slide 38 - Drag question

BiNaS:
Tot welke type virus wordt het MKZ-virus gerekend?
A
DNA (dubbelstrengs)
B
DNA (enkelstrengs)
C
RNA (dubbelstrengs)
D
RNA, kan dienen als mRNA

Slide 39 - Quiz

Bevat een oog met een blauwe oogkleur veel of weinig melanine?
A
Veel
B
Er tussen in
C
Weinig

Slide 40 - Quiz

Aan de slag
Huiswerk: 1 t/m 5

Neem je tijd voor vraag 3 (onderzoeksvaardigheden)

timer
5:00

Slide 41 - Slide