Woordenschat Nederlands.

Tips 
Lees de zin  hardop voor.
Ken je alle woorden in de zin.
Bekijk de antwoorden.Begrijp ik de woorden?
Lees de zin nog een keer hardop met het antwoord wat je  wil kiezen.
Klopt het antwoord wat ik heb gekozen? Zo ja, klik het juiste antwoord aan.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1,2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Tips 
Lees de zin  hardop voor.
Ken je alle woorden in de zin.
Bekijk de antwoorden.Begrijp ik de woorden?
Lees de zin nog een keer hardop met het antwoord wat je  wil kiezen.
Klopt het antwoord wat ik heb gekozen? Zo ja, klik het juiste antwoord aan.

Slide 1 - Slide

woordenschat
Bij de volgende opdracht zie je zin staan. 
Één woord  staat er niet. Het woord ontbreekt.
Kies het goede  woord uit, wat in de zin past. 
Kies 1 van de  antwoorden A-B-C-D

Slide 2 - Slide

1. Als kok maak je de..........klaar.
A
Maaltijd
B
Keuken
C
Nagerecht
D
Eten

Slide 3 - Quiz

Een kok doet meer alleen dan in de avond koken. Hij moet ook veel werk.................
A
Voorbereiden
B
Nakijken
C
Overdoen
D
Overslaan

Slide 4 - Quiz

Tijdens de opleiding voor kok leer je meer over de smaak van de ................
A
Menu”s
B
Nagerechten
C
Ingrediënten
D
Keuken

Slide 5 - Quiz

Een kok hoeft niet alle ......... uit zijn hoofd te kennen die staan namelijk in een kookboek
A
Gereedschappen
B
Recepten
C
Namen
D
Ingrediënten

Slide 6 - Quiz

Alles wat je leert ver de waren die je gebruikt in de keuken, noem je
A
Lekkernij
B
Menu”s
C
Warenkennis
D
Hygiene

Slide 7 - Quiz

Het mag geen smeerboel in de keuken worden, .............. is heel erg belangrijk
A
Hygiene
B
Assisteren
C
Voorbereiden
D
Lekker knoeien

Slide 8 - Quiz

Op het ....... staat niet elke week hetzelfde. De ene week is er pudding de andere week ijs.
A
Kaartje
B
Lijstje
C
Nagerecht
D
Menu

Slide 9 - Quiz

uitleg 
Doel je leert de voorzetsels: in, op, onder, ,van, om, naar, tussen, boven,uit ,met....op de juiste manier gebruiken
Je ziet een zin staan.
Één woord  is weggelaten kies het juiste woord wat is weggelaten

kies één van de  antwoorden:  A-B-C-D

Slide 10 - Slide

Hij bereidt de maaltijden ...... gasten
A
Tussen
B
Met
C
Naar
D
voor

Slide 11 - Quiz

Adrie gebruikt alleen verse groenten......de tuin
A
Van
B
Uit
C
Op
D
Met

Slide 12 - Quiz

Adrie is chef-kok .....een groot hotel van Amsterdam
A
In
B
Van
C
Op
D
Met

Slide 13 - Quiz

De tuin is .....zijn opa
A
Van
B
Met
C
Naar
D
Op

Slide 14 - Quiz

Het is belangrijk dat de gasten ...... een tevreden gevoel naar huis gaan
A
Met
B
Van
C
In
D
Op

Slide 15 - Quiz

........het restaurant is een kelder daar ligt alle voorraad opgeslagen.
A
Voor
B
Met
C
Tussen
D
Onder

Slide 16 - Quiz

Op een groot fornuis staat een pan ........ vlees te sudderen
A
Met
B
Op
C
Van
D
Naar

Slide 17 - Quiz

kies het juiste woord uit en zet deze bij de juiste zin

Lees de zin hardop. Zoek het woord wat in de zin past.
zo maak je de zin compleet.
Sleep het gele woord naar de juiste zin.
plaats het woord in het vak. zie de afbeelding hiernaast,. 

Slide 18 - Slide

De ........kijkt of mensen in een restaurant op de hygiene letten.
De ..........van tuinmeubels moet de productie stoppen
De zon is een goedkope.............
Iemand die iets in de winkel koopt is een.......
Bij aankoop van een elektrisch apparaat krijg je meestal een...........
In Nederland zorgen windmolens voor..........
De koper moet de boekenkast zelf.......
een plankje kun je aan de muur met een plankje.........
Producent
De keuringsdienst
Garantiebewijs
Energiebron
Consument
energie.
Monteren
Bevestigen

Slide 19 - Drag question

Dit was het dan voor de volgende keer... meer......

Slide 20 - Slide