W20-1H Grammatica H5 NN

Week 20 (11 t/m 15 mei)
Lieve leerlingen,
Ik hoop dat het goed met jullie gaat en dat jullie nu allemaal in ELO het huiswerk kunnen maken. Het prettige is dat je meteen weet of je de opdrachten goed maakt en dat je je fouten meteen kunt verbeteren. Vergeet niet aantekeningen te maken over de delen van de lesstof waar je moeite mee hebt. En mail me als je iets echt niet begrijpt.
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Week 20 (11 t/m 15 mei)
Lieve leerlingen,
Ik hoop dat het goed met jullie gaat en dat jullie nu allemaal in ELO het huiswerk kunnen maken. Het prettige is dat je meteen weet of je de opdrachten goed maakt en dat je je fouten meteen kunt verbeteren. Vergeet niet aantekeningen te maken over de delen van de lesstof waar je moeite mee hebt. En mail me als je iets echt niet begrijpt.

Slide 1 - Slide

Voor de leerlingen bij wie het nog niet gelukt is om in ELO te werken, volgen hierna eerst de dia's met de antwoorden van Woordenschat, hoofdstuk 5.

Deze week gaan we verder met Grammatica, hoofdstuk 5. We behandelen van de zinsdelen het meewerkend voorwerp.  Het doel van deze les is dat je het meewerkend voorwerp van een zin kunt vinden.


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Meewerkend voorwerp
De meesten van jullie weten al wat een meewerkend voorwerp is, want dit hebben we al vaak behandeld. Het blijft toch best lastig om erachter te komen of er nu wel of niet een meewerkend voorwerp in de zin staat. Begin met het lezen van het groene stuk op bladzijde 148 van je boek; hierin wordt uitgelegd wat een meewerkend voorwerp is en hoe je het kunt vinden. Kijk en luister ook goed naar de uitleg in de dia's. 

Slide 7 - Slide

Het meewerkend voorwerp heeft dikwijls te maken met het lijdend voorwerp, maar dat hoeft niet want het kan ook in de zin staan zonder dat er een lijdend voorwerp is. Voor wie is iets bestemd? Aan wie geef je iets? Aan wie vertel je iets? Het meewerkend voorwerp begint vaak met aan of voor of je kunt het er zelf voor zetten of er bij denken. Of, als het er wél voor staat, je kunt het weglaten.Bij aan is dit wat makkelijker dan bij voor.

Slide 8 - Slide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp
  1. Je noteert het onderwerp en het werkwoordelijk gezegd, daarna kijk je of er een lijdenvoorwerp in de zin is; zo ja dan noteer je dit ook.
  2. Stel de vraag: aan of voor wie + wg + ow + lv (als dit er is); het antwoord hierop is het meewerkend voorwerp (als er een antwoord gegeven kan worden op de vraag).
  3. Controleer of je aan of voor kunt weglaten of toevoegen.

Slide 9 - Slide

voorbeeld
Ik laat jou straks mijn nieuwe spijkerbroek zien.
ow = ik ; wg = laat zien ; lv = mijn nieuwe spijkerbroek
Vraag:  aan wie + wg + ow + lv  ?
Antwoord:  jou 
jou is het meewerkend voorwerp en je kunt er 'aan' bij zetten:
Ik laat aan jou straks mijn nieuwe spijkerbroek zien.

Slide 10 - Slide

voorbeelden met aan
1. Mohamed geeft Peter op zijn verjaardag een cadeautje. Peter = mv
2. Esther heeft mij haar nieuwe spijkerbroek geleend. mij = mv
3. Ik laat jou een aantal voorbeelden zien. jou = mv
In deze drie zinnen kun je aan erbij zetten. Soms verandert de woordvolgorde, omdat de zin dan beter loopt.
1. Mohamed geeft aan  Peter op zijn verjaardag een cadeautje.
2. Esther heeft aan  mij haar nieuwe spijkerbroek geleend.
3. Ik laat een aantal voorbeelden aan  jou zien.
 

Slide 11 - Slide

voorbeelden met voor
1. Joris koopt voor  Fleur een bos bloemen. Fleur = mv
2. Voor  jou doe ik alles. jou = mv
3. Voor  de jarige zongen wij een vrolijk lied. de jarige = mv

Voor  kun je in deze zinnen niet weglaten, maar toch staat er een meewerkend voorwerp achter: voor wie is het bestemd, aan wie geef je iets? In deze zinnen: is dat Fleur, jou en de jarige.

 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Slide 14 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 15 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
'Heb jij een voldoende van de docent gekregen?'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 16 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij laat al zijn geld na aan goede doelen.
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 17 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 18 - Quiz

Noteer het meewerkend voorwerp.

Soms is het aanbod van koopwaar mij veel te gek.

Slide 19 - Open question

Is dit een meewerkend voorwerp?
'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 20 - Quiz

Noteer het meewerkend voorwerp.
Mijn oom uit Oss heeft laatst deze shirts van Nike voor mij meegebracht.

Slide 21 - Open question

Elke zin bevat een meewerkend voorwerp.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Noteer het meewerkend voorwerp.
Natuurlijk kun je de spullen ook aan een vriend of vriendin geven als origineel cadeau.

Slide 23 - Open question

Gaan jullie de burgemeester interviewen?

Het meewerkend voorwerp is:
A
gaan interviewen
B
de burgemeester
C
geen meewerkend voorwerp
D
jullie

Slide 24 - Quiz

Noteer het meewerkend voorwerp.
De kok schepte de soldaten een flinke portie boerenkool op.

Slide 25 - Open question

Noteer het meewerkend voorwerp.

De postbezorger overhandigde de klant de bestelling.
A
De postbezorger
B
De klant
C
De bestelling
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 26 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp:
Wanneer krijg jij een nieuwe fiets?
A
Jij
B
wanneer
C
een nieuwe fiets
D
er is geen meewerkend voorwerp

Slide 27 - Quiz

Noteer het meewerkend voorwerp.
Nadia mocht de koningin een boeket aanbieden.

Slide 28 - Open question

Staat er een meewerkend voorwerp in de zin?
De juf gaf de kinderen een afscheidscadeautje.
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quiz

Staat er een meewerkend voorwerp in de zin?
De vlag hangt aan de brug.
A
ja
B
nee

Slide 30 - Quiz

Alle aanwezigen zongen voor de jarige 
een vrolijk welkomstlied.
pv
wg
ow
lv
mv
Alle aanwezigen
zongen
voor de jarige
een vrolijk welkomstlied

Slide 31 - Drag question

Elke woensdag geeft Nienke 
de plantjes op haar kamer water.
pv
wg
ow
lv
mv
geeft
Nienke
de plantjes op haar kamer
water

Slide 32 - Drag question

Slide 33 - Link

Huiswerk voor week 20
Maak alle opdrachten van hoofdstuk 5 Grammatica, zinsdelen, op bladzijde 148 en 149 van je lesboek, ook de startopdracht. 
Maak ook opdracht 11 op bladzijde 249 (De brug).
Maak je huiswerk digitaal via de ELO, zodat je meteen weet of je antwoord goed is; bij een fout antwoord ga je net zolang door totdat je antwoord juist is. Maak alle quizvragen, ook net zolang doorgaan tot het goede antwoord.

Slide 34 - Slide

opdracht 4
Bij opdracht 4.2 staat dat je de zinnen die je bij 4.1 hebt gemaakt moet uitwisselen met die van een klasgenoot. Dat kan natuurlijk niet. Echter, maak wel de vier zinnen bij deze opdracht en gebruik alleen de zinsdelen die gevraagd worden en in de juiste volgorde, dus zoals aangegeven in a t/m d. Doe dit zorgvuldig!

Slide 35 - Slide

LEZEN
Lees je boek voor de PITCH zo snel mogelijk uit. Zodra we weer op school zijn gaan we pitchen, maar voor die tijd wil ik al een uittreksel van je boek hebben. Volgende week leg ik dit uit en dan komt de opdracht bij het huiswerk voor week 21.

                                                     VEEL SUCCES !

Slide 36 - Slide