oefentoets klas 4 T4 en T5

Sinds Marco rookt, hoest hij vaak. Als hij hoest, trekken zijn buikspieren zich krachtig samen.

Beweegt zijn middenrif daardoor omhoog of omlaag?
A
Omhoog
B
Omlaag
1 / 37
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Sinds Marco rookt, hoest hij vaak. Als hij hoest, trekken zijn buikspieren zich krachtig samen.

Beweegt zijn middenrif daardoor omhoog of omlaag?
A
Omhoog
B
Omlaag

Slide 1 - Quiz

De samenstelling van de uitgeademde lucht wordt vergeleken met die van de ingeademde lucht.

Bevat de uitgeademde lucht meer of minder koolstofdioxide dan de ingeademde lucht, of is dat evenveel?
A
Meer koolstofdioxide
B
Minder koolstofdioxide
C
Evenveel koolstofdioxide

Slide 2 - Quiz

In welk deel van de longen vindt de gaswisseling plaats?
A
Bronchiën
B
Luchtpijptakjes
C
Longblaasjes
D
Luchtpijp

Slide 3 - Quiz

Een aantal stappen tijdens de inademing van een mens:
1) De borstholte wordt groter
2) Lucht stroomt de longen in
3) De inhoud van de longen wordt groter
4) De ribben bewegen omhoog en de borstkast gaat iets naar voren.

Zet de stappen in de juiste volgorde voor een inademing.

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Slide

Hoe heet het proces die je ziet in de afbeelding ?

Slide 6 - Open question

Welke stelling is waar over de bloedvaten in de afbeelding?
A
Op plaats 1 en plaats 2 bevindt zich geen koolstofdioxide
B
Op plaats 1 bevindt zich meer koolstofdioxide van op plaats 2
C
Op plaats 1 bevindt zich minder koolstofdioxide van op plaats 2
D
Op plaats 1 bevindt zich evenveel koolstofdioxide als op plaats 2

Slide 7 - Quiz

Bij verbranding in het lichaam komt er water en koolstofdioxide vrij. Hoe voeren wij het water af?**
A
Via onze longen
B
Via onze longen en via onze huid
C
Via onze longen, huid en nieren
D
Via onze longen en nieren

Slide 8 - Quiz

Alle cellen in het lichaam doen aan verbranding. Maak de verbrandingsreactie af:
Zuurstof + ...1... maakt energie + .....2.... + water
A
1 = glucose, 2 = koolstofdioxide
B
1 = glucose, 2 = zuurstof
C
1 = water, 2 = glucose
D
1 = koolstofdioxide, 2 = glucose

Slide 9 - Quiz

Waardoor wordt de luchtpijp opengehouden?

Slide 10 - Open question

Leg uit dat ademhalen door de neus gezonder is dan door de mond ademhalen. Geef twee redenen

Slide 11 - Open question

Wat is de functie van trilhaarcellen in het neusslijmvlies?

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Hoe heet onderdeel 3? (

Slide 14 - Open question

Hoe heet onderdeel 6?

Slide 15 - Open question

Walvissen kunnen lang onder water blijven. Wanneer de walvis weer bovenkomt ademt hij uit door het spuitgat boven op de kop.
Bevat de lucht die door het spuitgat wordt uitgeademd meer of minder koolstofdioxide dan de ingeademde lucht?
A
Meer koolstofdioxide
B
Minder koolstofdioxide
C
Evenveel koolstofdioxide

Slide 16 - Quiz

Herbivoren (planteneters)hebben
A
knobbelkiezen
B
plooikiezen
C
knipkiezen

Slide 17 - Quiz

1. Het maagportier = kringspier die de maag afsluit
2. Darmplooien en darmvlokken zitten in de maagwand en vergroten het oppervlak
A
1 waar 2 nietwaar
B
1 niet waar 2 waar
C
Beide waar
D
Beide nietwaar

Slide 18 - Quiz

Welke darm heeft geen functie in je lichaam?
A
Dikke darm
B
Dunne darm
C
Blinde darm
D
Slokdarm

Slide 19 - Quiz

Wat is de functie van dit orgaan in de spijsvertering?
A
Gal verwijderen
B
Gal maken
C
Gal opslaan
D
Gal verteren

Slide 20 - Quiz

In een proefopstelling staan 4 reageerbuizen. Buis 1 en 2 staan bij 37 graden Celsius. Buis 3 en 4 bij 20 graden Celsius.
De buizen bevatten het volgende:
1: zetmeeloplossing + maagsap
2: zetmeeloplossing + speeksel
3: zetmeeloplossing + maagsap
4: zetmeeloplossing + speeksel
Welke buis zal na een tijdje het minste zetmeel bevatten?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 21 - Quiz

Welk nummer is de kroon?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 22 - Quiz

Naast enzymen wordt er ook gal aan het voedsel toegevoegd.

In welk deel van het verteringskanaal wordt gal aan het voedsel toegevoegd?

A
Dunne Darm
B
Endeldarm
C
Maag
D
12-vingerige darm

Slide 23 - Quiz

Wat is grondstofwisseling?
A
De stofwisseling van een lichaam in beweging
B
De stofwisseling van een lichaam in rust
C
De stofwisseling van een lichaam bij sport
D
De stofwisseling bij een dood lichaam

Slide 24 - Quiz

Waarvan is de grondstofwisseling o.a. van afhankelijk?
A
Leeftijd, geslacht, woonplaats
B
Geslacht, leeftijd, lichaamstemperatuur
C
Leeftijd, milieutemperatuur, geslacht
D
Milieutemperatuur, geslacht, lichaamstemperatuur

Slide 25 - Quiz

In de afbeelding zie je schematisch darmplooien en darmvlokken in een darmwand.
In de wand van welke darm komen darmplooien en darmvlokken voor?
A
dikke darm
B
dunne darm
C
endeldarm
D
twaalfvingerige darm

Slide 26 - Quiz

Wat is het voordeel van de darmplooien en darmvlokken in de dunne darm?
A
Ziet er mooi uit
B
Meer oppervlakte om op te nemen
C
Voedsel blijft dan aan de wand haken
D
Alle drie de antwoorden.

Slide 27 - Quiz

Als je zetmeel aantoont met een indicator wordt het blauwzwart.

Welke indicator gebruik je?
A
zout
B
jodiumoplossing
C
klakwater
D
suiker

Slide 28 - Quiz

Beschermende voedingsstoffen zijn
A
Vetten, mineralen en vitamines
B
Vitamines en mineralen
C
Koolhydraten, mineralen en vitamines
D
Vetten en vitamines

Slide 29 - Quiz

In je voeding zit voedingsvezel.

In welke voedingsmiddelen zit voedingsvezel?

A
In dierlijk voedsel
B
In plantaardig voedsel
C
In beide

Slide 30 - Quiz

Wat zijn enzymen?
A
Hormonen zoals insuline.
B
Eiwitten die een reactie versnellen.
C
Vetten die helpen bij de vertering.
D
Stoffen die een orgaan aan het werk zetten.

Slide 31 - Quiz

Wat is conserveren?
A
Omstandigheden ongunstig maken voor schimmels en bacteriën
B
Het vermeerderen van schimmels en bacteriën
C
Voedsel opeten
D
Omstandigheden gunstig maken voor schimmels en bacteriën

Slide 32 - Quiz

Een gezonde carnivoor/vleeseter heeft een ... lichaam omdat het darmkanaal ... is.
A
bol, lang
B
slank, kort
C
bol, kort
D
slank, lang

Slide 33 - Quiz

Wat voor tanden heeft een mens?
A
Plooikies
B
Knobbelkies
C
Snijkies

Slide 34 - Quiz

waar lopen de zenuwen van tanden?
A
in de tandholte
B
onder het wortelvlies
C
in het tandbeen
D
in het kaakbeen

Slide 35 - Quiz

Wat is de harde beschermlaag van je tanden
A
Het cement
B
Het glazuur
C
Het tandvlies
D
De zenuw

Slide 36 - Quiz

Wat betekent peristaltiek?
A
de knijpende beweging van spieren in het verteringsstelsel
B
het samentrekken van de anus
C
afsluiting van de darm
D
productie van darmsappen

Slide 37 - Quiz