testtoets klas 4Basis

Als de chocola op is, drinkt Claudia een blikje energiedrank. Tijdens het drinken moet ze plotseling lachen. Daardoor komt er energiedrank uit haar neus.
Waardoor kan er energiedrank uit haar neus komen?

A
Haar huig sloot haar luchtpijp niet goed af
B
Haar huig sloot haar neusholte niet goed af.
C
Haar strotklepje sloot haar neusholte niet goed af.
D
Haar strotklepje sloot haar slokdarm niet goed af.
1 / 44
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Als de chocola op is, drinkt Claudia een blikje energiedrank. Tijdens het drinken moet ze plotseling lachen. Daardoor komt er energiedrank uit haar neus.
Waardoor kan er energiedrank uit haar neus komen?

A
Haar huig sloot haar luchtpijp niet goed af
B
Haar huig sloot haar neusholte niet goed af.
C
Haar strotklepje sloot haar neusholte niet goed af.
D
Haar strotklepje sloot haar slokdarm niet goed af.

Slide 1 - Quiz

Remco koopt vier kipfilets die alle vier even groot en zwaar zijn. Hij legt ze weg op verschillende plaatsen. De kipfilets liggen steeds in een afgedekte doorzichtige glazen schaal.
Kipfilet 1: 2 uur in de koelkast.
Kipfilet 2: 2 uur op het aanrecht bij kamertemperatuur.
Kipfilet 3: 4 uur in de koelkast.
Kipfilet 4: 4 uur op het aanrecht bij kamertemperatuur.
Op welke kipfilet is het aantal bacteriën het meest toegenomen?
A
op kipfilet 1
B
op kipfilet 2
C
op kipfilet 3
D
op kipfilet 4

Slide 2 - Quiz

Aan brooddeeg wordt gist toegevoegd. Door de gist gaat het brooddeeg rijzen en wordt het brood luchtiger. Net als bacteriën gaan gisten dood bij te hoge temperaturen.
Rijzend deeg kan het best worden weggezet bij een temperatuur van bijna 40 °C.
Geef daarvoor twee redenen.
A
bacteriën gaan dood, waardoor gisten meer effect hebben
B
de gisten gaan daardoor sneller delen
C
de gisten laten het brood sneller rijzen
D
het brood wordt hierdoor langer houdbaar

Slide 3 - Quiz

Wat zijn voorbeelden van conserveren?
A
inblikken, kleurstof toevoegen, ontdooien en steriliseren
B
inblikken, drogen, steriliseren en pasteuriseren
C
zuur toevoegen, steriliseren, schillen en drogen
D
zuur toevoegen, zout toevoegen, vacuüm verpakken en schillen

Slide 4 - Quiz

Welke voedingsstoffen zijn het belangrijkst voor groei en ontwikkeling?
A
beschermende stoffen
B
brandstoffen
C
reserve stoffen
D
bouwstoffen

Slide 5 - Quiz

Topsporters volgen vaak een dieet waardoor zij veel meer eiwitten eten dan mensen die geen topsporter zijn.
Waarom hebben topsporters deze extra eiwitten nodig?
A
de eiwitten worden gebruikt als beschermende stof om de kans op blessures te verminderen
B
de eiwitten worden gebruikt als bouwstof om spierweefsel mee op te bouwen
C
de eiwitten worden gebruikt als brandstof tijdens een warming-up
D
de eiwitten worden gebruikt als reservestof tijdens wedstrijden

Slide 6 - Quiz

Welke bewering over voedingsstoffen is onjuist?
A
uit koolhydraten, eiwitten en vetten kan je lichaam energie halen
B
beschermende stoffen zorgen er voor dat je gezond blijft
C
reserve stoffen worden niet opgeslagen
D
alle voedingsstoffen zijn bouwstoffen

Slide 7 - Quiz

Wat is geen advies van het Voedingscentrum voor gezonde voeding?
A
eet gevarieerd
B
eet niet teveel en beweeg voldoende
C
eet veel groenten, fruit en volkoren brood
D
eet zo weinig mogelijk onverzadigd vet

Slide 8 - Quiz

Evrim eet een uitgebreid ontbijt.
In welke volgorde worden de volgende verteringssappen toegevoegd aan dit ontbijt?
A
speeksel, maagsap, gal en alvleessap, darmsap
B
speeksel, maagsap, darmsap, gal en alvleessap
C
speeksel, gal en alvleessap, maagsap en darmsap
D
darmsap, gal en alvleessap, maagsap, speeksel

Slide 9 - Quiz

Voordat het voedsel in de maag terechtkomt, is het bewerkt door dit verteringssap.....
A
speeksel
B
gal
C
alvleessap
D
darmsap

Slide 10 - Quiz

Dit verteringssap wordt gemaakt door de lever.
A
speeksel
B
gal
C
alvleessap
D
darmsap

Slide 11 - Quiz

Dit verteringssap wordt toegevoegd in de twaalfvingerige darm. Het kan niet worden opgeslagen in de galblaas.
A
alvleessap
B
speeksel
C
maagsap
D
gal

Slide 12 - Quiz

Welke drie functies heeft darmperistaltiek?
A
verteringssappen maken, verteringsappen mengen, voedsel kneden
B
verteringsappen mengen, voedsel kneden, voedsel vervoeren
C
voedsel kneden, voedsel vervoeren, voedingsvezel maken
D
verteringssappen maken, voedingsvezel maken, voedsel vervoeren

Slide 13 - Quiz

Wanneer maakt de slokdarm een omgekeerde peristaltische beweging?
A
tijdens braken
B
tijdens slikken
C
tijdens hoesten
D
tijdens uitademen

Slide 14 - Quiz

Welke functie heeft de maagportier?
A
de maag volledig afsluiten voor de twaalfvingerige darm
B
kleine hoeveelheden maaginhoud doorlaten naar de twaalfvingerige darm
C
kleine hoeveelheden maaginhoud tegenhouden naar de twaalfvingerige darm

Slide 15 - Quiz

Gaatjes in tanden en kiezen ontstaan door bacteriën. Deze bacteriën leven van voedselresten die achterblijven in je gebit.
Op welke manier kan speeksel de kans op gaatjes verminderen?
A
in speeksel zitten stoffen die gaatjes in tanden en kiezen herstellen
B
speeksel vormt een stevige beshermlaag rond tanden en kiezen
C
met speeksel kun je bacteriën en voedselresten wegspoelen

Slide 16 - Quiz

Dennis slikt een pil waarvan de inhoud alleen vrijkomt in een sterk zure omgeving.
In welk deel van het verteringsstelsel komt dit medicijn dan vrij?
A
in de alvleesklier
B
in de dunne darm
C
in de lever
D
in de maag

Slide 17 - Quiz

Bij diarree door een voedselvergiftiging werkt de dikke darm niet goed.
Welke functie kan de dikke darm dan niet goed vervullen?


A
De endeldarm afsluiten.
B
Voedingsvezels verteren.
C
Water uit de voedselbrij halen.

Slide 18 - Quiz

Verteringssappen worden gemaakt in verteringsklieren langs het verteringskanaal, zoals:
‒ darmsapklier;
‒ lever;
‒ maagsapklier;
‒ speekselklier.
In welke volgorde liggen deze verteringsklieren langs het verteringskanaal?

A
Maagsapklier – darmsapklier – speekselklier – lever
B
Maagsapklier – lever – darmsapklier – speekselklier.
C
Speekselklier – darmsapklier – maagsapklier – lever.
D
Speekselklier – maagsapklier – lever – darmsapklier.

Slide 19 - Quiz

Hoe worden mineralen in het lichaam gebruikt?
A
Als beschermende stoffen en bouwstoffen.
B
Als beschermende stoffen en brandstoffen.
C
Als beschermende stoffen en reservestoffen.

Slide 20 - Quiz

Hieronder staan vier adviezen. Drie van die adviezen worden door het Voedings-centrum gegeven.
Welk advies wordt niet door het Voedingscentrum gegeven?

A
Eet veel fruit.
B
Eet veel groente.
C
Eet weinig brood met voedingsvezels.
D
Eet weinig kaas met verzadigd vet

Slide 21 - Quiz

Herbivoren (planteneters)hebben
A
knobbelkiezen
B
plooikiezen
C
knipkiezen

Slide 22 - Quiz

1. Het maagportier = kringspier die de maag afsluit
2. Darmplooien en darmvlokken zitten in de maagwand en vergroten het oppervlak
A
1 waar 2 nietwaar
B
1 niet waar 2 waar
C
Beide waar
D
Beide nietwaar

Slide 23 - Quiz

Welke darm heeft geen functie in je lichaam?
A
Dikke darm
B
Dunne darm
C
Blinde darm
D
Slokdarm

Slide 24 - Quiz

Wat is de functie van dit orgaan in de spijsvertering?
A
Gal verwijderen
B
Gal maken
C
Gal opslaan
D
Gal verteren

Slide 25 - Quiz

In een proefopstelling staan 4 reageerbuizen. Buis 1 en 2 staan bij 37 graden Celsius. Buis 3 en 4 bij 20 graden Celsius.
De buizen bevatten het volgende:
1: zetmeeloplossing + maagsap
2: zetmeeloplossing + speeksel
3: zetmeeloplossing + maagsap
4: zetmeeloplossing + speeksel
Welke buis zal na een tijdje het minste zetmeel bevatten?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 26 - Quiz

Welk nummer is de kroon?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 27 - Quiz

Naast enzymen wordt er ook gal aan het voedsel toegevoegd.

In welk deel van het verteringskanaal wordt gal aan het voedsel toegevoegd?

A
Dunne Darm
B
Endeldarm
C
Maag
D
12-vingerige darm

Slide 28 - Quiz

Van welke factoren is de hoeveelheid energie afhankelijk?
A
Leeftijd, geslacht, woonplaats
B
Geslacht, leeftijd, lichaamstemperatuur
C
Leeftijd, milieutemperatuur, geslacht
D
Milieutemperatuur, geslacht, lichaamstemperatuur

Slide 29 - Quiz

In de afbeelding zie je schematisch darmplooien en darmvlokken in een darmwand.
In de wand van welke darm komen darmplooien en darmvlokken voor?
A
dikke darm
B
dunne darm
C
endeldarm
D
twaalfvingerige darm

Slide 30 - Quiz

Wat is het voordeel van de darmplooien en darmvlokken in de dunne darm?
A
Ziet er mooi uit
B
Meer oppervlakte om op te nemen
C
Voedsel blijft dan aan de wand haken
D
Alle drie de antwoorden.

Slide 31 - Quiz

Als je zetmeel aantoont met een indicator wordt het blauwzwart.

Welke indicator gebruik je?
A
zout
B
jodiumoplossing
C
klakwater
D
suiker

Slide 32 - Quiz

Beschermende voedingsstoffen zijn
A
Vetten, mineralen en vitamines
B
Vitamines en mineralen
C
Koolhydraten, mineralen en vitamines
D
Vetten en vitamines

Slide 33 - Quiz

Deze voedingsstoffen zijn bouwstoffen
A
Alle voedingsstoffen
B
Water, mineralen eiwitten en vitaminen
C
Koolhydraten, vetten eiwitten en vitaminen
D
Alleen koolhydraten en vetten

Slide 34 - Quiz

In je voeding zit voedingsvezel.

In welke voedingsmiddelen zit voedingsvezel?

A
In dierlijk voedsel
B
In plantaardig voedsel
C
In beide

Slide 35 - Quiz

Wat zijn enzymen?
A
Hormonen zoals insuline.
B
Eiwitten die een reactie versnellen.
C
Vetten die helpen bij de vertering.
D
Stoffen die een orgaan aan het werk zetten.

Slide 36 - Quiz

Wat is een enzym?
A
eiwit
B
koolhydraat
C
vet
D
mineraal

Slide 37 - Quiz

Wat is conserveren?
A
Omstandigheden ongunstig maken voor schimmels en bacteriën
B
Het vermeerderen van schimmels en bacteriën
C
Voedsel opeten
D
Omstandigheden gunstig maken voor schimmels en bacteriën

Slide 38 - Quiz

Een gezonde carnivoor/vleeseter heeft een ... lichaam omdat het darmkanaal ... is.
A
bol, lang
B
slank, kort
C
bol, kort
D
slank, lang

Slide 39 - Quiz

Herbivoren/planteneters hebben
A
knobbelkiezen
B
plooikiezen
C
knipkiezen

Slide 40 - Quiz

Wat voor tanden heeft een mens?
A
Plooikies
B
Knobbelkies
C
Snijkies

Slide 41 - Quiz

waar lopen de zenuwen van tanden?
A
in de tandholte
B
onder het wortelvlies
C
in het tandbeen
D
in het kaakbeen

Slide 42 - Quiz

Wat is de harde beschermlaag van je tanden
A
Het cement
B
Het glazuur
C
Het tandvlies
D
De zenuw

Slide 43 - Quiz

Wat betekent peristaltiek?
A
de knijpende beweging van spieren in het verteringsstelsel
B
het samentrekken van de anus
C
afsluiting van de darm
D
productie van darmsappen

Slide 44 - Quiz