This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Welcome class!
Laptop, notebook, book and ears please!
Slide 1 - Slide
1.5 ( recap)Present simple
Gebruik je bij dingen die altijd, vaak of nooit gebeuren
(tegenwoordige tijd)
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Present Simple (=Heden)
Slide 4 - Slide
SHIT rule
SHIT = She, He, It
She, He and It krijgen in de tegenwoordige tijd een "-s" achter het werkwoord. Kijk maar:
I jump
You jump
She/He/It jumps
We jump
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
I ______ (to walk) to school every day.
Slide 7 - Open question
Maak vragend: I have three cats.
Slide 8 - Open question
My brother ______(to ride) his bike to work.
Slide 9 - Open question
Do you _____ ( to like) chocolate?
Slide 10 - Open question
Let op! Schrijf de -s maar 1x!
Does he drinks?
Does she drinks?
Does It drinks?
Does he drink?
Does she drink?
Does It drink?
Bij vraagzinnen staat al een -sin het woordje does. Je schrijft hier dus geen s achter het hele werkwoord.
Slide 11 - Slide
Maak vragend: You like dogs.
Slide 12 - Open question
Verbeter de fout:
Does he drinks?
Slide 13 - Open question
Voegwoorden
Voegwoorden verbinden zinnen of delen van zinnen met elkaar. (je maak van twee zinnen --> een zin)
I love playing tennis, but I can’t today.
Wat er staat wordt duidelijker dankzij voegwoorden.
Slide 14 - Slide
Wat zijn voegwoorden?
voegwoorden
And - en
But - maar
Or - of
Slide 15 - Slide
Uit de code in de vakken..
Slide 16 - Slide
My parents ____ (to watch) the news every morning.
Slide 17 - Open question
I like coffee .... my friend prefers tea.
A
and
B
but
C
or
Slide 18 - Quiz
I want to go out, ( and / but / or) I don’t have any money.
A
and
B
but
C
or
Slide 19 - Quiz
She _____ (to have got) a horse.
Slide 20 - Open question
_____ you ____ a pen I could borrow? (have got) ( you schrijf je ook in je antwoord)
Slide 21 - Open question
You _____ (to be - not) a very good singer.
Slide 22 - Open question
I ___ (to be) happy.
Slide 23 - Open question
____ (to be) your mother a good cook?
Slide 24 - Open question
She ________ her books with her. (to have got - not)
Slide 25 - Open question
She _____ (to have got) a horse.
Slide 26 - Open question
_____ you ____ a pen I could borrow? (have got)
Slide 27 - Open question
www.engelsgemist.nl
Slide 28 - Link
www.englisch-hilfen.de
Slide 29 - Link
Overschrijven p. 42: Words Geography + p. 43: Words Relationships !!!
Woordtrainer 1.5
Test jezelf 1.5
Versterk jezelf 1.5
leer voor je repetitie!
Slide 30 - Slide
quizlet.com
Slide 31 - Link
quizlet.com
Slide 32 - Link
present simple van 'to have got'
Slide 33 - Slide
She _____ (to have got) a horse.
Slide 34 - Open question
Maak vragend: I have three cats.
Slide 35 - Open question
+ We ..... a book. (read)
Slide 36 - Open question
+ Jenny .... her homework. (do)
Slide 37 - Open question
+ The plane .... high. (fly)
Slide 38 - Open question
+ John and Mike .... football together. (play)
Slide 39 - Open question
Schrijf de hele vraag goed op (vergeet het vraagteken niet): she / play / football / ?
Slide 40 - Open question
Schrijf de hele vraag goed op (vergeet het vraagteken niet): you / go / home / every weekend ?
Slide 41 - Open question
Schrijf de hele vraag goed op (vergeet het vraagteken niet): Patty / eat / pasta / every day / ?
Slide 42 - Open question
Schrijf de hele vraag goed op (vergeet het vraagteken niet): my sister / like / pizza / ?
Slide 43 - Open question
Schrijf de hele ontkennende zin goed op: Carly / not go / to school / every day
Slide 44 - Open question
Schrijf de hele ontkennende zin goed op: my brother / not like / football
Slide 45 - Open question
Schrijf de hele ontkennende zin goed op: I / not go / to the cinema / very often
Slide 46 - Open question
Schrijf de hele ontkennende zin goed op: she / not play / outside
Slide 47 - Open question
Memory:
Je gaat in tweetallen 50 kaartjes knippen: 25 woorden in het Engels en op de 25 andere kaartjes de betekenis ( je vindt de Words op de blauwe blz.) .. spelen maar!