What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Toets grammatica 1,2,3,4
Hoeveel zinsdelen heeft deze zin precies?
Persoonsvorm =
A
deze
B
hoeveel
C
heeft
D
zinsdelen
1 / 43
next
Slide 1:
Quiz
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
This lesson contains
43 slides
, with
interactive quizzes
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Hoeveel zinsdelen heeft deze zin precies?
Persoonsvorm =
A
deze
B
hoeveel
C
heeft
D
zinsdelen
Slide 1 - Quiz
Hoeveel zinsdelen en hoeveel woorden heeft de volgende zin?
We beleven samen bijzondere tijden.
A
3 zinsdelen en 5 woorden
B
4 zinsdelen en 5 woorden
C
5 zinsdelen en 5 woorden
D
6 zinsdelen en 6 woorden
Slide 2 - Quiz
Verdeel de zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft de zin: De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.
A
2
B
4
C
3
D
5
Slide 3 - Quiz
Wat is de woordvolgorde in zin 1?
A
onderwerp – pv – andere zinsdelen
B
pv – onderwerp – andere zinsdelen
C
ander zinsdeel – pv –onderwerp – andere zinsdelen
Slide 4 - Quiz
De monteur | besluit | die kleine reparatie | vandaag om halfdrie | uit te voeren.
A
Goed verdeeld in zinsdelen
B
Niet goed verdeeld in zinsdelen
Slide 5 - Quiz
Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?
Klas H1C kan goed ontleden.
A
Wie kan ontleden?
B
Wat kan ontleden?
Slide 6 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin
Ik kan deze zin ontleden.
A
ik
B
kan
C
kan ontleden
D
deze zin
Slide 7 - Quiz
Ik rijd vijftig kilometer.
In deze zin staat .....
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp
Slide 8 - Quiz
Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.
Lijdend voorwerp =
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen
Slide 9 - Quiz
Sleep de zinsdelen naar de juiste plek. Let op... soms staan er twee zinsdelen in één vak.
wwg
ond
overig
Maureen
belt
haar beste vriendin.
Slide 10 - Drag question
Samenhang tussen zinsdelen en woordsoorten
werkwoord(en)
werkwoord
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
voornaamwoord
Slide 11 - Drag question
Sleep de zinsdelen naar de juiste plek. Let op... soms staan er twee zinsdelen in één vak.
wwg
ond
overig
Hij
had
de moed
al
opgegeven.
Slide 12 - Drag question
Sleep de zinsdelen naar de juiste plek. Let op... soms staan er twee zinsdelen in één vak.
wwg
ond
overig
Voor zijn verjaardag
vraagt
mijn broer
een vishengel.
Slide 13 - Drag question
Sleep de zinsdelen naar de juiste plek. Let op... soms staan er twee zinsdelen in één vak.
wwg
ond
overig
De oude hond
woonde
al jaren
in het asiel.
Slide 14 - Drag question
Sleep de zinsdelen naar de juiste plek. Let op... soms staan er twee zinsdelen in één vak.
wwg
ond
overig
Mijn oom
gaat
naar het ziekenhuis.
Slide 15 - Drag question
Maak met de zinsdelen een goede zin
bracht
een goed boek
voor mij
Gisteren
mee
ze
Slide 16 - Drag question
Ontleed de zin. Sleep de juiste antwoorden naar de juiste zinsdelen.
pv
gez.
ond
lv
overig
overig
Op haar huwelijksdag
heeft
zij
haar vrouw
tien rode rozen
gegeven.
Slide 17 - Drag question
Woordsoorten zijn lastig.
Welke woordsoort is Woordsoorten?
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Bijwoord
Slide 18 - Quiz
Wat zoek je bij woordsoorten?
A
persoonsvorm
B
gezegde
C
lidwoord
Slide 19 - Quiz
Wat valt er niet onder woordsoorten?
A
gezegde
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
lidwoord
Slide 20 - Quiz
Wie heeft die woordsoorten eigenlijk bedacht?
A
die = betrekkelijk voornaamwoord
B
die = aanwijzend voornaamwoord
Slide 21 - Quiz
Bij welk antwoord staan alleen woordsoorten?
A
Lidwoord, persoonsvorm, gezegde
B
Persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp
C
Werkwoord, voornaamwoord, lidwoord
D
Ik weet niet wat woordsoorten zijn
Slide 22 - Quiz
Woordsoorten zijn lastig.
Welke woordsoort is 'zijn'?
A
lidwoord
B
werkwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 23 - Quiz
Hoe noem je de volgende woordsoorten?
Mijn, uw, jouw, zijn
A
zelfstandige naamwoorden
B
persoonlijke voornaamwoord
C
bezittelijke voornaamwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden
Slide 24 - Quiz
Welke woordsoort is onderstreept?
Deze les doen we een herhaling van woordsoorten.
_____________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord
Slide 25 - Quiz
Jullie halen vrijdag goede cijfers en dikke voldoendes voor het S.O. woordsoorten.
Wat zijn de bijvoeglijke naamwoord(en)?
A
Goede cijfers, dikke voldoendes
B
Cijfers, voldoendes
C
Goede, dikke
D
Vrijdag, woordsoorten
Slide 26 - Quiz
Paragraaf grammatica woordsoorten
Wat is het woordje 'Haar' in onderstaande zin?
Haar ouders zijn op vakantie.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 27 - Quiz
Welke woordsoort is onderstreept?
We hoeven voor dit hoofdstuk maar 4 woordsoorten te kennen.
__________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord
Slide 28 - Quiz
Aan de zuidkust zijn tientallen dode vissen aangespoeld.
A
zijn = hww aangespoeld = hww
B
zijn = hww aangespoeld = zww
C
zijn = zww aangespoeld = hww
D
zijn = zww aangespoeld = zww
Slide 29 - Quiz
Een postbode heeft maandenlang post achtergehouden.
A
heeft = hww achtergehouden = hww
B
heeft = zww achtergehouden = hww
C
heeft = hww achtergehouden = zww
D
heeft = zww achtergehouden = zww
Slide 30 - Quiz
Benoem de ww:
Ik ben naar school geweest.
A
ben= hww geweest = hww
B
ben = hww geweest = zww
C
ben = zww geweest = hww
D
ben = zww geweest = zww
Slide 31 - Quiz
wil je voor mij een telefoonhoesje via die internetsite bestellen?
A
wil = zww bestellen= hww
B
wil = hww bestellen = hww
C
wil = zww bestellen = zww
D
wil = hww bestellen = zww
Slide 32 - Quiz
Bedenk een zin met een aanwijzend en vragend voornaamwoord.
Slide 33 - Open question
Wat is goed?
Heb jij die documentaire over Napoleon gezien?
A
jij = aanw.vnw
B
over = aanw.vnw
C
die = aanw.vnw
D
documentaire = aanw.vnw
Slide 34 - Quiz
Ik vind deze opdracht niet moeilijk.
NOTEER HET AANW.VNW.
Slide 35 - Open question
Wat zijn de aanwijzende en vragende voornaamwoorden in onderstaande zin?
Wie stelt zo'n vraag die weer zulke andere vragen oproept?
A
aanw.vnw: wie vrg.vnw:-
B
aanw.vnw: zo'n vrg.vnw: wie
C
aanw.vnw: zo'n, zulke vrg.vnw: wie
D
aanw.vnw: zo'n, weer vrg. vnw: wie
Slide 36 - Quiz
Wat zijn de aanwijzende en vragende voornaamwoorden in onderstaande zin?
Deze jongen vroeg mij wat ik met die fiets had gedaan.
A
aanw.vnw: deze, die, met vrg.vnw: wat
B
aanw.vnw.: deze, die vrg.vnw: wat
C
aanw.vnw: deze, die vrg.vwn:-
D
aanw.vnw: wat vrg.vnw: -
Slide 37 - Quiz
Wie heeft die schelpen bij elkaar gezocht?
A
Wie= vr.vnw.
B
Wie= aanw.vnw.
Slide 38 - Quiz
Wat geef jij aan hem?
Wat is ?
A
aanw.vnw
B
vr.vnw
C
bez.vnw
D
znw
Slide 39 - Quiz
Wat is het aanw.vnw?
Lees je nou alweer hetzelfde boek?
A
lees
B
nou
C
hetzelfde
D
alweer
Slide 40 - Quiz
Selena is een beetje wild!
wild=
A
ww
B
aanw.vnw.
C
zn
D
bn
Slide 41 - Quiz
Weet je het antwoord wel?
Tot welke woordsoort behoort 'weet'?
A
vr.vnw
B
ww
C
aanw.vnw
D
bn
Slide 42 - Quiz
Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
Benoem: 'wie, het, schoolfeest'
A
aanw.vnw, lw, znw
B
vrag.vnw, bw, znw
C
vrag. vnw, lw, znw
Slide 43 - Quiz
More lessons like this
Ma 3 juni Zinsdelen
June 2024
- Lesson with
32 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
11 Jan Zinsdelen
January 2023
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
Herhalingsles Grammatica 1Ta/1Th 22-01-2021
January 2021
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Ma 22 jan Werkwoordelijk gezegde en onderwerp
January 2021
- Lesson with
28 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2
Grammatica en spelling Havo 2 hoofdstuk 1
August 2021
- Lesson with
24 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
V2 Zinsdelen H6
October 2022
- Lesson with
34 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Brugklas grammatica hoofdstuk 4
April 2020
- Lesson with
14 slides
HA1 Klein toetsje ontleden tm LV
February 2021
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1