H4 Lezen

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
- Telefoon opbergen
- Leesboek pakken en 10 minuten lezen
- Theorie Nieuw Nederlands 
- Aan de slag

Slide 2 - Slide

10 minuten lezen
timer
10:00

Slide 3 - Slide

H4:  Feiten, meningen en argumenten
(blz. 108)

Slide 4 - Slide

Lesdoelen
  • Je kunt feiten van meningen onderscheiden

  • Je kunt argumenten geven bij je eigen mening

Slide 5 - Slide

Feiten
Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is:
– Het Paleis op de Dam staat in Amsterdam.
– Het Paleis op de Dam heeft een knaloranje voordeur.
De eerste zin is een voorbeeld van een waar feit; de tweede zin is een voorbeeld van een onwaar feit. Je kunt beide feiten controleren door naar de Dam in Amsterdam te gaan.

Slide 6 - Slide

Mening
Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt

Met iemands mening kun je het eens of oneens zijn.

Ik houd van spaghetti. 
Ik vind blauw geen mooie kleur.

Slide 7 - Slide

Argumenten
Als iemand zegt waarom hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een argument.

Ik woon graag in een dorp, want ik vind de rust heel fijn. 

Slide 8 - Slide

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:

Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 9 - Quiz

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:

want de docent is erg leuk.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 10 - Quiz

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:

Willem-Alexander is de koning van Nederland.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 11 - Quiz

Wat is een argument?
A
een argument is bewijsbaar
B
een argument is een reden waarom jij iets vindt

Slide 12 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 13 - Quiz

Huiswerk
Lezen H4: feiten, meningen en argumenten

ONLINE:

  • Startopdracht
  • Opdracht 1 
  • Opdracht 2

Slide 14 - Slide

Wat is een feit?
A
een feit is altijd waar
B
een feit is altijd onwaar
C
een feit is waar of onwaar en je kunt het controleren
D
een feit is waar of onwaar, maar je kunt het niet controleren

Slide 15 - Quiz

Wat is een mening of standpunt?
A
iets wat je goed vindt, je bent het ermee eens
B
iets wat je vindt, je kunt het eens of oneens zijn
C
iets wat je niet goed vindt, je bent het er niet mee eens
D
iets wat waar is, je kunt het controleren

Slide 16 - Quiz

Aan welke (signaal-) woorden herken je een mening?

Slide 17 - Open question

Wat geef je aan in een argument?
A
waarom je het met iets eens bent
B
hoe je iets kunt controleren
C
waarom je iets vindt
D
waarom je het met iets oneens bent

Slide 18 - Quiz

Aan welke (signaal-) woorden herken je een argument? (uitleg)

Slide 19 - Open question

Samengevat Lezen H4
  • Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar/niet waar is.
  • Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt
  • Hiermee kan je het eens of oneens zijn.
  • Signaalwoorden voor mening: ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn
      mening enz.
  • argument = uitleg waarom iemand iets vindt.
  • Signaalwoorden: want, omdat, namelijk, immers. 

Slide 20 - Slide

Iets dat vaststaat en je kunt bewijzen is een ....
A
mening
B
feit

Slide 21 - Quiz

Een uitgesproken gevoel is een mening
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

In welke zin staat een argument?
A
Die gordijnen hangen scheef door de zwaartekracht.
B
Die gordijnen hangen al tijden scheef.
C
Die gordijnen zijn te lang; ze hangen op de grond.
D
Die gordijnen zijn te kort, dat heb je nooit veranderd.

Slide 23 - Quiz

Extra opdracht H4:Lezen

Schrijf je mening over vaccineren. Geef daarbij minimaal 2 argumenten.



Slide 24 - Slide

Huiswerk
Lezen H4: feiten, meningen en argumenten

ONLINE:

  • Opdracht 4 (VÉÉL)

Slide 25 - Slide