2.3 Celmembranen en transport 4V 2425

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
2.3 Celmembranen en transport 
1 / 31
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
2.3 Celmembranen en transport 

Slide 1 - Slide

Lesdoel
9. Je beschrijft verschillende manieren van membraantransport.
10. Je verklaart de veranderingen bij een cel in een omgeving met een afwijkende osmotische waarde.
11. Je beschrijft de rol van receptoreiwitten in het celmembraan.


Slide 2 - Slide

Bouw celmembraan

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Fosfolipiden: hydrofiele kop (water aantrekkend) en een hydrofobe staart (waterafstotend).

Slide 5 - Slide

Dubbele laag fosfolipiden: erg bewegelijk.
Cholesterol moleculen: remt de beweeglijkheid

Slide 6 - Slide

Eiwitmoleculen: transport, receptoren, soms met een koolhydraatketen aan de buitenkant.

Slide 7 - Slide

Celmembraan: selectief permeabel/ semipermeabel
Niet alle stoffen kunnen het membraan passeren.

Slide 8 - Slide

Stoffentransport
Passief transport kost geen energie, actief transport kost energie (ATP).

Slide 9 - Slide

Diffusie
Kleine en vetoplosbare stoffen kunnen zonder hulp het membraan passeren.
Altijd van een hoge naar een lage concentratie.
Bijv. O2/ CO2 (longen, lichaamscellen) en testosteron (lichaamscellen).

Slide 10 - Slide

Geladen deeltjes, grote wateroplosbare moleculen, polaire moleculen hebben een transporteiwit nodig.
Altijd van een hoge naar een lage concentratie.
Controle door openen/ sluiten eiwitpoorten (bijvoorbeeld glucosetransport na binding insuline).
Gefaciliteerd transport

Slide 11 - Slide

Transport tegen de concentratiegradient in (van laag -> hoog) kost altijd energie: via een speciaal transporteiwit.
Bijv. Na+/ K+ (zenuwcellen).
Controle door openen/ sluiten eiwitpoorten.
Actief transport

Slide 12 - Slide

Blaasjes
Exocytose
afgeven van een stof in een blaasje aan de buitenwereld van een cel. Wordt ook gebruikt om receptoren aan de buitenkant van het membraan te krijgen.

Slide 13 - Slide

Blaasjes
Endocytose:
opnemen van grote partikels, deeltjes die het membraan niet kunnen passeren (ijzerionen, grote vetachtige stoffen).

Slide 14 - Slide

Blaasjes
Fagocytose:
opnemen van bacteriën en grote deeltjes door witte bloedcellen (= endocytose door witte bloedcellen)
Na fusie met een lysosoom kan het deeltje/ de bacterie worden afgebroken.

Slide 15 - Slide

Watertransport
Water kan door het celmembraan heen. Dit gaat langzaam (door de hydrofobe binnenkant van het membraan).
Snel watertransport kan via een waterkanaal (transporteiwit).
Het proces van watertransport over een semipermeabel membraan heet osmose.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Osmotische waarde
Hoog: een hoge concentratie opgeloste stoffen

Laag: een lage concentratie opgeloste stoffen

Water gaat altijd van een lage naar een hoge osmotische waarde.

Slide 19 - Slide

Osmose
Hoeveel water zich verplaatst wordt bepaald door de osmotische waarde aan beide zijden van het membraan.
Osmotische waarde: hoeveelheid opgeloste stoffen in het water.
Hoge osmotische waarde: veel opgeloste stoffen.
Lage osmotische waarde: weinig opgeloste stoffen.
Water stroomt van een lage -> hoge osmotische waarde.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Hypotoon/ isotoon/ hypertoon

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Dierlijke cellen
Streven naar isotone omstandigheden.

Slide 24 - Slide

Plantencellen

Slide 25 - Slide

Plantencellen
Streven naar hypertone celinhoud om druk op de celwand te houden (turgor): stevigheid

Slide 26 - Slide

Plantencellen
Plasmolyse: celmembraan laat los van de celwand.
Grensplasmolyse: turgor=nul maar celmembraan laat nog net niet los

Slide 27 - Slide

Diffusie vs Osmose
Diffusie: stoffen van de ene naar de  andere kant van een membraan. Van een hoge naar een lage concentratie stoffen.

Osmose: water van de ene naar de andere kant van een membraan. Van lage naar hoge concentratie stoffen.

Slide 28 - Slide

Lesdoel
9a. Je beschrijft de bouw van celmembraan en de eigenschappen ervan
9b. Je beschrijft verschillende manieren van membraantransport.


Slide 29 - Slide

Lesdoel
10a. Je legt uit wat osmose is.
10b. Je legt de begrippen isotoon, hypertoon en hypotoon uit.
10c. Je verklaart de veranderingen bij een cel in een omgeving met een afwijkende osmotische waarde.
10d. Je legt uit wat plasmolyse is.
11. Je beschrijft de rol van receptoreiwitten in het celmembraan.

Slide 30 - Slide

Huiswerk
Zie studiewijzer.



Slide 31 - Slide