signaalwoorden Frans

Signaalwoorden
'Les connecteurs'
1 / 36
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Signaalwoorden
'Les connecteurs'

Slide 1 - Slide

Comment lire un texte sans tout comprendre

Slide 2 - Slide

Doel:
Ik weet wat signaalwoorden zijn in het Frans en weet deze toe te passen.
Ik weet de verschillende soorten signaalwoorden te categoriseren.
Ik ken enkele typische examentekst-vragen.

Slide 3 - Slide

Wat zijn signaalwoorden?
Woord of woordgroep waarmee een bepaald verband wordt aangegeven tussen verschillende alinea's of zinnen.

Slide 4 - Slide

betekenis van signaalwoorden

Slide 5 - Slide

bref
A
vervolgens
B
kortom
C
verder

Slide 6 - Quiz

OU
A
OF
B
EN
C
MAAR
D
WAAR

Slide 7 - Quiz

MAINTENANT
A
VANDAAG
B
MORGEN
C
MAAR
D
NU

Slide 8 - Quiz

SOUVENT
A
ALTIJD
B
VAAK
C
SOMS
D
TOCH

Slide 9 - Quiz

DONC
A
MEER
B
VOORDAT
C
ZONDER
D
DUS

Slide 10 - Quiz

POURTANT
A
BOVENDIEN
B
DAAROM
C
TOCH
D
OOK

Slide 11 - Quiz

TOUJOURS
A
SOMS
B
VAAK
C
ALTIJD
D
NOOIT

Slide 12 - Quiz

ENSUITE
A
OMDAT
B
EERST
C
VERVOLGENS
D
VOORDAT

Slide 13 - Quiz

PAR CONTRE
A
DAARENTEGEN
B
DAARMEE
C
ZONDER
D
SOMS

Slide 14 - Quiz

BIEN QUE
A
TOCH
B
MAAR
C
HOEWEL
D
DUS

Slide 15 - Quiz

D'AILLEURS
A
TOCH
B
TROUWENS
C
OOK
D
DUS

Slide 16 - Quiz

Tegenstellingen

maar - mais
toch, echter, evenwel - pourtant
daarentegen - par contre 
in plaats van - au lieu de



Slide 17 - Slide

Welk signaalwoord past?
Je suis fatigué, ______ je dois travailler.
A
comme
B
donc
C
puis
D
mais

Slide 18 - Quiz

Welk signaalwoord is geen tegenstelling?
A
mais
B
pour
C
par contre
D
cependant

Slide 19 - Quiz

Samenvatting / Conclusie 

kortom - bref
samenvattend - en résumé
dus - donc
tenslotte - enfin / finalement 

Slide 20 - Slide

Welk signaalwoord past?
J'aime l'école, ______ j'espère qu'elle ouvrira bientôt ses portes.
A
donc
B
mais
C
ensuite
D
par contre

Slide 21 - Quiz

Welk signaalwoord geeft geen conclusie aan?
A
bref
B
donc
C
pourtant
D
enfin

Slide 22 - Quiz

Toevoeging / Aaneenschakeling / Opsomming

en - et
ook - aussi
bovendien - de plus
ten eerste - d'abord
dan / vervolgens - puis / ensuite


Slide 23 - Slide

Welk signaalwoord past?
D'abord on a mangé, ______ on a fait du sport.
A
donc
B
par contre
C
puis
D
alors

Slide 24 - Quiz

Welk signaalwoord laat niet zien dat je te maken hebt met een opsomming?
A
donc
B
et
C
de plus
D
ensuite

Slide 25 - Quiz

opsomming
- d'abord
- ensuite
- puis
- en plus
- enfin

Reden
- car
- comme
parce que

tegenstelling
mais
par contre
au contraire
cependant


Conclusie
donc
alors
bref

Slide 26 - Slide

Typische examenvragen
Vertaal de volgende examenvragen in het Nederlands:


Slide 27 - Slide

Quel est le but de l'auteur?

Slide 28 - Slide

Comment cette phrase se rapporte-t-elle à celle qui précède?

Slide 29 - Slide

A laquelle des questions suivantes ne trouve-t-on pas de réponse?

Slide 30 - Slide

Lees het volgende stukje tekst en vul het ontbrekende woord in.

Slide 31 - Slide

Welk woord ontbreekt bij 18?
A
tort
B
mal
C
honte
D
peur

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Slide

qu'est-ce qu'on apprend au premier alinéa?
A
Wat is het gevolg van alinea 1?
B
Wat is de titel van alinea 1?
C
Wat leer je van alinea 1?

Slide 34 - Quiz

Qu'est-ce qui est vrai d'après le dernier alinéa?
A
Wat is waar volgens de laatste alinea?
B
Wat lees je in de laatste alinea?
C
Wat leer je van de laatste alinea?
D
Wat lees je in de eerste alinea?

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Slide