Thema 6 Ecologie SE

Thema 6 Ecologie SE
1 / 34
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Thema 6 Ecologie SE

Slide 1 - Slide

Welk organisme in deze voedselketen is een producent?
A
Muis
B
Plant
C
Roofvogel
D
Slang

Slide 2 - Quiz

De hoeveelheid energierijke stoffen neemt in elke schakel van een voedselketen af.
→ Op welke twee manieren verdwijnt er energie uit een voedselketen?

Slide 3 - Open question

Bij welke organismen kan er geen energie uit een voedselketen verdwijnen?
A
Bij alleseters
B
Bij Planten
C
bij planteneters
D
bij schimmels en bacteriën

Slide 4 - Quiz

Wat kun je zeggen over de biomassa van de organismen in deze voedselketen?
A
De biomassa van de consumenten van de eerste orde is groter dan de biomassa van de producenten.
B
De biomassa van de consumenten van de tweede orde is groter dan de biomassa van de consumenten van de eerste orde.
C
De biomassa van de consumenten van de derde orde is groter dan de biomassa van de consumenten van de eerste orde.
D
De biomassa van de producenten is groter dan de biomassa van de consumenten van de tweede orde.

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Lees de tekst ‘Hengelaarvis’ op de vorige dia. (afb. 2) Welke aanpassingen hebben hengelaarvissen om niet op te vallen?
A
Ze hebben een lichtgevende hengel
B
Ze kunnen van kleur veranderen
C
Ze leven op grote diepte

Slide 7 - Quiz

Door overbevissing neemt het aantal garnalen en mosselen in de oceaan af.
→ Leg uit welke invloed dit heeft op het aantal lansvissen (afb 2)

Slide 8 - Open question

Leg uit dat hengelaarvissen alleen dierlijk voedsel eten. (afb 2)

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

In afbeelding 3 zie je het verband tussen het zoutgehalte van het zeewater en de grootte van een populatie zeegras. Zeegras groeit in ondiep water langs de kust. Veel dieren zoals watervogels voeden zich met zeegras. Ook dient het zeegras als ‘kinderkamer’ voor bijvoorbeeld jonge vissen.
In afbeelding 3 is te zien dat het zoutgehalte invloed heeft op de populatiegrootte van zeegras.
→ Is het zoutgehalte een biotische of een abiotische factor?

A
Biotisch
B
Abiotisch

Slide 11 - Quiz

Bij welke twee zoutgehalten is de populatiegrootte van het zeegras de helft van de optimum-populatiegrootte? Licht je antwoord toe.

Slide 12 - Open question

Het diagram in afbeelding 3 geeft de resultaten weer van een onderzoek dat naar zeegras is gedaan.
→ Wat kan de probleemstelling van dit onderzoek zijn geweest?

Slide 13 - Open question

In de tekst in afb 4 wordt gesproken over energierijke stoffen.
→ Welke stoffen zijn energierijk?

A
eiwitten, mineralen en vetten
B
koolhydraten, eiwitten en vetten
C
mineralen, koolstofdioxide en water
D
water, koolhydraten en eiwitten

Slide 14 - Quiz

Afb 4: Blok A geeft ‘bacteriën en schimmels’ weer.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

Afb. 4: Pijl 1 en 6 geven ‘verbranding’ weer.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Afb. 4: Pijl 4 en 7 geven ‘dode resten’ weer.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

Afb. 4: Planten nemen koolstofdioxide op via huidmondjes in hun bladeren. In een proefopstelling wordt een blad van een woestijnplant vergeleken met een blad van een plant uit een vochtige omgeving.
→ In welk blad zullen er naar verwachting meer energierijke stoffen worden gemaakt? Leg je antwoord uit.

Slide 18 - Open question

In afbeelding 5 is de poot van een dier getekend.
→ Welk type ‘ganger’ is hier getekend?

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide

In afbeelding 6 is een deel van een voedselweb in een weiland getekend.
Welke organismen staan altijd aan het begin van een voedselweb?

A
Consumenten
B
Producenten
C
Reducenten

Slide 21 - Quiz

Wat is organisme 2?
A
consument van de eerste orde
B
consument van de tweede orde
C
consument van de derde orde
D
producent

Slide 22 - Quiz

In een naastgelegen schuur wordt muizengif gestrooid. Hierdoor neemt het aantal muizen in het weiland af.
→ Leg uit welk effect dit heeft op de populatiegrootte van de konijnen.

Slide 23 - Open question

Afb. 7

Slide 24 - Slide

Lees de tekst Afb 7 ‘Schotland’. Kies het juiste woord.
Bij de verspreiding van forelleneitjes speelt een abiotische / biotische factor een rol.
A
abiotische
B
biotische

Slide 25 - Quiz

Afb. 7: Behoren de forellen in beide meertjes tot dezelfde populatie? Leg je antwoord uit.

Slide 26 - Open question

Afb. 8 Waterpest

Slide 27 - Slide

In afbeelding 8 zie je waterpest. Waterpestplanten zijn vanuit Amerika in Europa terechtgekomen en hebben zich hier snel verspreid. Ze leven in sloten en meren. Planten die onder water leven, zoals waterpest, hebben geen waslaag op de bladeren.
→ Leg uit waarom waterplanten geen waslaag nodig hebben.

Slide 28 - Open question

Welke uitspraak over de biomassa van een organisme is juist?
A
De totale hoeveelheid aan energiearme stoffen in een organisme is de biomassa van dat organisme.
B
De totale hoeveelheid aan energierijke stoffen in een organisme is de biomassa van dat organisme.
C
De totale hoeveelheid aan zowel energiearme als energierijke stoffen in een organisme is de biomassa van dat organisme.

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

Afb. 9: Lees Etages in het regenwoud
Een ‘woudreus’ als de paranotenboom staat aan het begin van veel voedselketens in het regenwoud.
→ Welke bewering over de vorm van de ‘piramide van aantallen’ en de vorm van de ‘piramide van biomassa’ van zo’n voedselketen is juist?
A
De piramide van aantallen heeft wel een piramidevorm en de piramide van biomassa heeft geen piramidevorm.
B
De piramide van aantallen heeft geen piramidevorm en de piramide van biomassa heeft wel een piramidevorm.
C
De piramide van aantallen en biomassa hebben beide wel een piramidevorm.
D
De piramide van aantallen en biomassa hebben beide geen piramidevorm.

Slide 31 - Quiz

Afb. 9: In de onderste drie lagen van het regenwoud (bodemlaag, kruidlaag en struiklaag) groeien relatief weinig planten.
→ Verklaar dit.

Slide 32 - Open question

Afb. 10

Slide 33 - Slide

In afbeelding 10 zie je een voedselweb in een bos getekend.
→ Noteer een voedselketen met vier schakels.

Slide 34 - Open question