Formatieve toetsing Kapitel 1

eine kleine Prüfung
- Je kent de persoonlijke voornaamwoorden.
- je kent de woorden van blz. 26
- Je kent het werkwoord "sein"


1 / 34
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

eine kleine Prüfung
- Je kent de persoonlijke voornaamwoorden.
- je kent de woorden van blz. 26
- Je kent het werkwoord "sein"


Slide 1 - Slide

ik
Jij
het
zij (1 persoon)
het
Wij
zij (2 of meer personen)
Jullie
U
ich
du
er
sie
es
Sie
sie
wir
ihr

Slide 2 - Drag question

Wat betekent 'ich heiße'?
A
ik ben
B
ik heet
C
ik hijs
D
ik heb

Slide 3 - Quiz

Wat betekent jij bent?
A
du seinst
B
er ist
C
du bist
D
er bist

Slide 4 - Quiz

wat betekent: sind Sie
A
zijn zij
B
bent u
C
is zij
D
ziet u

Slide 5 - Quiz

wat betekent: jullie zijn
A
ihr seid
B
ihr sind
C
ihr bist
D
ihr seinst

Slide 6 - Quiz

vertaal naar het Duits:
wij zijn

Slide 7 - Open question

vertaal naar het Duits:
het is

Slide 8 - Open question

vertaal naar het Duits:
hij is

Slide 9 - Open question

vertaal naar het Duits:
zij zijn

Slide 10 - Open question

Zoek de juiste combinaties bij elkaar. 
Sleep de blauwe vakken op de juiste rode vakken.
Du

Sie
Wie heißt du? 
Wie heißen Sie? 
jij
U
Hoe heet jij?
Hoe heet u? 

Slide 11 - Drag question

Schrijf het volgende getal
voluit in het Duits:
"2"

Slide 12 - Open question

Schrijf het volgende getal
voluit in het Duits:
"5 "

Slide 13 - Open question

Schrijf het volgende getal
voluit in het Duits:
"9"

Slide 14 - Open question

Schrijf het volgende getal
voluit in het Duits:
"10"

Slide 15 - Open question

zwölf
Vertaal naar een cijfer. bijvoorbeeld: 1

Slide 16 - Open question

fünfzehn
Vertaal naar een cijfer

Slide 17 - Open question

siebzehn
Vertaal naar een cijfer

Slide 18 - Open question

neunzehn
Vertaal naar een cijfer

Slide 19 - Open question


hoe schrijf je 1 in het Duits? 

Slide 20 - Open question


hoe schrijf je 16 in het Duits? 

Slide 21 - Open question


hoe schrijf je 11 in het Duits? 

Slide 22 - Open question


hoe schrijf je 17 in het Duits? 

Slide 23 - Open question

Welche Zahl hörst du?
A
14
B
16
C
13
D
12

Slide 24 - Quiz

Welche Zahl hörst du?
A
8
B
9
C
19
D
2

Slide 25 - Quiz

Welche Zahl hörst du?
A
11
B
16
C
20
D
21

Slide 26 - Quiz

Welche Zahl hörst du?
A
20
B
16
C
21
D
28

Slide 27 - Quiz

Wat betekent ''was''?
A
waar
B
wie
C
wanneer
D
wat

Slide 28 - Quiz

Wat betekent het Duitse woordje "wie"?
A
waar
B
wie
C
wanneer
D
hoe

Slide 29 - Quiz

Wat betekent wer?
A
wie
B
hoe
C
wat
D
waar

Slide 30 - Quiz

________ kommst du morgen? Um halb 10
A
wer
B
wie
C
wann
D
woher

Slide 31 - Quiz

_______ heißt du?
A
was
B
wie
C
wo
D
wann

Slide 32 - Quiz

______ kommst du? Freitag
A
wer
B
wie
C
was
D
wann

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Slide