Herhalen 2.4

Lezen in je leesboek

timer
10:00
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Lezen in je leesboek

timer
10:00

Slide 1 - Slide

planning
herhalen theorie  H 2.4
huiswerk bespreken
huiswerk maken: H 2.4 opdracht 13 t/m 17

Slide 2 - Slide

Lesdoel

Aan het einde van deze les kun je;

- zinnen in zinsdelen verdelen.
- pv, wg en o benoemen.

Slide 3 - Slide

Zinsdelen 
  • een zinsdeel is één woord of een groepje woorden dat bij elkaar hoort
  • de pv is altijd één zinsdeel
  • alles vóór de pv is ook altijd één zinsdeel

Werkwijze: 
1. Zet alle woorden apart vóór de pv en probeer een goede zin te maken. 
2. Lukt dat? Dan is het een zinsdeel. 
3. Lukt dat niet? Dan moet je het volgende woord erbij nemen.  

 

Slide 4 - Slide

Zinsdelen en persoonsvorm
Een zinsdeel kan uit 1 woord bestaan, maar ook uit meer woorden.

Mijn broer koopt een cd
Mijn broer koopt een cd 

Persoonsvorm is een vorm van het werkwoord 
Vraagzin maken 


Slide 5 - Slide

Het bouwplan van een zin.
Het werkwoord (PV) bepaalt hoeveel zinsdelen er in je basisplan van een zin moeten zitten. Dat heeft te maken met de betekenis van het werkwoord.

Slide 6 - Slide

Werkwoord: praten

De enige vraag die er écht nodig is: 
WIE praten?

De basiszin heeft 2 zinsdelen nodig

De leerling | praat.

Slide 7 - Slide

Werkwoord: omhakken
Hier zijn twéé vragen nodig: 
WIE hakt om? 
en
 WAT hakt die persoon om?

De basiszin heeft 3 zinsdelen nodig.
De houthakker | hakt | de zieke boom | om

Slide 8 - Slide

0

Slide 9 - Video

wg is gelijk aan pv:


Hij bakt een cake.

pv = bakt

wg = bakt

Slide 10 - Slide


wg heeft meer werkwoorden:


Benno heeft het bot gepakt.

pv = heeft

wg = heeft gepakt

Slide 11 - Slide

Onderwerp
Het onderwerp (o) zegt wie of wat de handeling van de zin uitvoert.
Onderwerp en pv horen bij elkaar:
• ze staan allebei in het enkelvoud of in het meervoud;
• ze staan meestal naast elkaar.




Slide 12 - Slide

Onderwerp
Het onderwerp kun je op twee manieren vinden.
• Je stelt de vraag: wie/wat + wg? Het antwoord is het onderwerp.
De leerlingen vertelden het grapje aan de leraar. Wg = vertelden
Wie vertelden? Antwoord: De leerlingen. O = De leerlingen
• Verander de pv van getal, dus van enkelvoud naar meervoud of
andersom. Het zinsdeel dat mee moet veranderen, is het onderwerp.
Dit heet de onderwerpsproef.

Slide 13 - Slide

Huiswerk bespreken

Slide 14 - Slide

wat heb je geleerd?

Slide 15 - Slide

huiswerk 
huiswerk maken: H 2.4 opdracht 13 t/m 17

Slide 16 - Slide