Opdracht 11 - Kostprijs (4.4)

• Economie & Ondernemen
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Planning: 

- Dagopening

- Herhaling vorige les

- Uitleg nieuwe stof

- Aan de slag met de opdracht. 

Romeinen 2: 1-11

Log in op lesson.up!

Wat voor een kosten zijn inkoopkosten?

1. Indirecte kosten
2. Directe kosten

Wat zijn directe kosten?

1. Kosten waarvan je weet dat ze bij het product horen
2. Kosten die bij meerdere producten horen

Waar vallen de kosten voor de receptie onder?

1. Indirecte kosten
2. Directe kosten

Enkelvoudige opslagmethode

Dit betekend dat je een vast percentage neemt om je indirecte door te kunnen berekenen in het product. 

Opslagpercentage = totale indirecte kosten / totale directe kosten x 100

Je kan kosten ook op een andere manier onderverdelen!

Constante kosten

TIP:  Maak AANTEKENINGEN tijdens de uitleg. 

Daar leer je van en kan je gebruiken bij de opdrachten!

Constante kosten

- Blijven altijd het zelfde

- Je weet dus van te voren hoeveel deze zijn 

- Niet afhankelijk van hoeveel gemaakt worden

- Bijvoorbeeld huur- of personeelskosten. 

Constante kosten per artikel

Normale product = gemiddelde productie

 

Constante kosten per artikel

Normale product = gemiddelde productie

=  Constante kosten / Normale productie = 

​N​​C​​

Variabele kosten

- Blijven niet gelijk

- Stijgen als bedrijf meer producten maak. 

-Dalen als bedrijf minder producten maak

Bijvoorbeeld inkoopkosten en vrachtkosten

Variabele kosten per artikel

werkelijk productie

= totale variabele kosten / werkelijke productie = 

​W​​V​​

Zijn er tot zover vragen?

Integrale Kostprijs

Variabele kosten per artikel + Constante kosten per artikel

​N​​C​​+​W​​V​​

​N​​C​​

​W​​V​​

Differentiële kostprijs

Als constante kosten niet  in de kostprijs hoeven 

--> Alleen het               gedeelte

= 

​W​​V​​

Welke kosten veranderen als je meer producten maakt?

1. Constante kosten
2. Variabele kosten

Huurkosten is een voorbeeld van ...

1. Constante kosten
2. Variabele kosten

Om de constante kosten per product te berekenen maak je gebruik van ...

1. Normale productie
2. Werkelijke productie
3. Gemiddelde productie

De integrale kostprijs is C/N + V/W

1. Juist
2. Onjuist

De differentiële kostprijs =

1. C/N + V/W
2. V/W
3. C/N
4. W/V

De rest van het uur..

Aan de slag opdracht 11 

Leerpad: kennistoets + rekenblad

Heb je vragen: kom in ZOOM!