This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
thema 3 genetica
BS1 - Fenotype en Genotype
Slide 1 - Slide
leerdoelen BS1
Slide 2 - Slide
begrippen BS1
fenotype
genotype
genetische informatie
genetische code
autosomen
homologe chromosomen
geslachtschromosomen
X- en Y-chromosoom
gen
allel
genoom
milieufactoren
Slide 3 - Slide
Waar gaat dit hoofdstuk over?
wat zijn genen? (genotype)
hoe erven genen over?
welke komen tot uiting? (fenotype)
wat is de kans dat je een specifiek gen krijgt?
Slide 4 - Slide
waar zitten de genen?
Slide 5 - Slide
Thema DNA
-> de bouw van DNA
-> basenparing
Slide 6 - Slide
maar nu kijken zoomen we weer wat verder uit...
Slide 7 - Slide
chromosomentypes
autosomale chromosomen
de verschillende chromosomen
mens 22 verschillende paren
homologe chromsomen
zelfde type chromosoom
1 van vader + 1 van moeder
geslachtschromosomen
Slide 8 - Slide
Genen op de chromosomen
homoloog = zelfde type chromosoom
-> op elk chromosoom ligt op ± zelfde
locatie het zelfde gen
-> deze variant kan hetzelfde of anders
zijn
-> variant noemen we een allel
(let op zonder genoommutaties)
Slide 9 - Slide
maar wat is een gen nu eigenlijk?
Slide 10 - Slide
gen
deel van het chromosoom dat informatie bevat voor een of meer erfelijke eigenschappen, of voor een deel van een erfelijke eigenschap
Slide 11 - Slide
gen
deel van het chromosoom dat informatie bevat voor een of meer erfelijke eigenschappen, of voor een deel van een erfelijke eigenschap
-> let op: vaak zijn meerdere genen nodig voor het ontstaan van een eigenschap
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
karyogram
cellen uit de mitose M-fase
(want alleen dan als spiraal)
-> chromosomen worden
gesorteerd van klein naar
groot
Slide 15 - Slide
karyogram
wat valt je op bij de
karyogrammen hier naast?
1 keer X chromosoom =
X0 = Turner syndroom
kenmerken
Slide 16 - Slide
karyogram
wat valt je op bij de
karyogrammen hier naast?
trisomie chromosoom #13 =
Patau syndroom
kenmerken
kleiner hoofd
gespleten gehemelte
afwijkende handjes
extra vingers
gek gevormde oren
andere afwijkingen
Slide 17 - Slide
karyogram
wat valt je op bij de
karyogrammen hier naast?
trisomie chromosoom #21
downsyndroom
kenmerken
Slide 18 - Slide
karyogram
wat valt je op bij de
karyogrammen hier naast?
2 keer X en 1 keer Y = XXY
= Klinefelter syndroom
kenmerken
Slide 19 - Slide
Fenotype
Alle waarneembare kenmerken bij een individu.
komt tot stand door genotype en milieu
Genotype
De informatie voor erfelijke eigenschappen.
Komt tot stand tijdens de bevruchting.
Slide 20 - Slide
Tweelingen
Eeneiige tweeling: tweeling die uit 1 bevruchtig is ontstaan. Hebben dus precies hetzelfde genotype.
Twee-eiige tweeling: onstaan uit 2 bevruchtingen dus niet hetzelfde genotype.
Slide 21 - Slide
Vrouwen hebben 23 homologe chromosomen en mannen 22
A
waar
B
niet waar
Slide 22 - Quiz
Als een mannelijke leeuw volwassen wordt krijgt hij manen. Dus zijn ... is/zijn veranderd.
A
fenotype
B
genotype
C
fenotype en genotype
Slide 23 - Quiz
Wat is het verschil tussen een FENOTYPE en een GENOTYPE?
A
Het fenotype is het totale DNA in je cellen en het genotype zijn de zichtbare uiterlijke kenmerken.
B
Het genotype zijn alle verschillende cellen en het fenotype zijn alle verschillende genen.
C
Het fenotype zijn alle verschillende cellen en het genotype zijn alle verschillende genen.
D
Het genotype is het totale DNA in je cellen en het fenotype zijn de zichtbare uiterlijke kenmerken.
Slide 24 - Quiz
Je fenotype wordt grotendeels bepaald door je genotype. Wat heeft echter ook invloed op je fenotype
A
Het DNA van je ouders
B
De
geslachtschromosomen
C
Je omgeving
D
Je eigen keuzes
Slide 25 - Quiz
Wat is het genotype?
A
Alle erfelijke informatie van het organisme.
B
Alle waarneembare eigenschappen van het organisme.
C
Alle erfelijke waarneembare eigenschappen van het organisme.
Slide 26 - Quiz
Wat is een gen?
A
een basenpaar
B
een spiraal gevormde structuur
C
al het DNA bij elkaar
D
een deel van een DNA-molecuul dat een code voor een eiwit bevat
Slide 27 - Quiz
Mensen met het syndroom van Down hebben een extra chromosoom. Hoeveel chromosomen hebben zij?
A
23
B
24
C
46
D
47
Slide 28 - Quiz
Uit een karyogram (hiernaast) is veel informatie te halen. Welke informatie kan je NIET uit een karyogram halen?
A
Of het kindje het syndroom van Down heeft
B
Of het kindje een jongetje of meisje is
C
Of het kindje een mutatie in het DNAheeft
D
Of het kindje een chromosoom mist
Slide 29 - Quiz
Ontstaat het Fenotype door het Genotype?
A
Ja
B
Nee
Slide 30 - Quiz
Dit hiernaast is een karyogram van een....
A
zaadcel
B
eicel
C
lichaamscel
D
is niet te zeggen
Slide 31 - Quiz
Een allel is een...
A
Eigenschap
B
Onderdeel van een gen
C
Homozygoot
D
Variant van een gen
Slide 32 - Quiz
Wat is het fenotype?
A
de zichtbare uitdrukking van de erfelijke informatie van organismen
B
de zichtbare uitdrukking van alle informatie van de genen
C
de zichtbare uitdrukking van de dominante erfelijke informatie van organismen
D
de zichtbare combinatie van erfelijke informatie en omgevingsfactoren
Slide 33 - Quiz
Met welke term wordt de afwijkende eigenschap van deze persoon aangeduid?
A
Kanker
B
Trisomie
C
Syndroom van down
D
Syndroom van klinefelter
Slide 34 - Quiz
Door veel variatie in genotypen zijn er ook meer verschillende fenotypen.
A
juist
B
onjuist
Slide 35 - Quiz
Terugblik
Een man heeft bruin haar en een vrouw blond haar. De man is ....................... wat betekent dat hij twee verschillende ....................... voor het gen voor haarkleur heeft. Hieruit kan je afleiden dat bruin haar ....................... is. De vrouw moet dan wel ....................... zijn. Het gen voor blond haar is dan ....................... De vrouw besluit haar haar rood te verven. Hiermee verandert ze wel haar ......................... maar niet haar .......................
allelen
dominant
fenotype
genotype
heterozygoot
homozygoot
recessief
Slide 36 - Drag question
Sleep onderstaande begrippen...
...naar de bijbehorende uitleg
Verschillende vormen van een gen voor een bepaalde eigenschap
Alle waarneembare eigenschappen van een individu
Een deel van een chromosoom dat de info bevat van erfelijke eigenschappen
Gelijk in lengte en vorm
Het 23ste chromosoompaar
Bij de mens de eerste 22 paar chromosomen
Alle erfelijke eigenschappen van een individu
Fenotype
autosomen
Genotype
Allelen
homologe chromosomen
geslachtschromosomen
Gen
Slide 37 - Drag question
Zet de juiste omschrijving bij het juiste begrip.
chromosoom
gen
allel
draad van DNA met erfelijke informatie
deel van een chromosoom met erfelijke info over 1 eigenschap
uitvoering (verschijningsvorm) van een gen
Slide 38 - Drag question
Zet de juiste omschrijving bij het juiste begrip.
46
23
2
Zoveel exemplaren heb je van ieder gen in een lichaamscel
Zoveel chromosomen zitten in iedere lichaamscel (=autosomaal)
Zoveel chromosomen zitten in iedere geslachtscel
Slide 39 - Drag question
Zet de juiste omschrijving bij het juiste begrip.
chromosoom
gen
allel
draad van DNA met erfelijke informatie
deel van een chromosoom met erfelijke info over 1 eigenschap