examenwoorden

1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOMiddelbare schoolBeroepsopleidingLeerjaar 1Studiejaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

aanbeveling
A
iemand aansporen tot handelen
B
afwegen van voor- en nadelen
C
goede raad, advies
D
bedenking, tegenwerping

Slide 2 - Quiz

citeren
A
letterlijk aanhalen van een stukje tekst
B
hoofdgedachte van de tekst
C
gevolgtrekking
D
samenhang. overeenstemming

Slide 3 - Quiz

consistent
A
gevolgtrekking
B
uitdrukkelijk, nadrukkelijk, ondubbelzinnig
C
logische opbouw, past bij de verstrekte gegevens
D
redenering die aannemelijk lijkt, maar niet klopt

Slide 4 - Quiz

definitie
A
precieze omschrijving van de term
B
veronderstelling, iets dat nog gewezen moet worden
C
kenmerken van iets of iemand
D
antwoord op een probleem

Slide 5 - Quiz

paradox
A
waardoor het komt
B
een reeks, bijvoorbeeld van argumenten, meningen of voorbeelden
C
schijnbare tegenstelling
D
gedachtegang volgens een logisch patroon

Slide 6 - Quiz

impliciet
A
verstekken van gegevens om een ander informatie bij te brengen
B
hetgeen waarmee het doel wordt bereikt
C
argumenten die gelijkwaardig zijn aan elkaar
D
onuitgesproken, tussen de regels door.

Slide 7 - Quiz

karakterisering
A
kenmerken van iets of iemand
B
onderscheidingen aanbrengen in de tekst
C
veronderstelling, iets dat nog bewezen moet worden
D
tekstopbouw

Slide 8 - Quiz

Hypothese
A
reden/verklaring waarom iets zo is
B
afzwakken
C
veronderstelling, iets dat nog bewezen moet worden
D
een beschuldigende opmerking

Slide 9 - Quiz

uiteenzetting
A
doel van de tekst
B
ter verduidelijking
C
voorbeelden geven of een nadere uitleg
D
tekstsoort met uitleg met duidelijk omschrijving van de processen

Slide 10 - Quiz

verwijt
A
een beschuldigende opmerking
B
ter verduidelijking
C
probleem bespreken dat aan de orde is in de tekst
D
voorbeeld geven of een nadere uitleg

Slide 11 - Quiz

veronderstelling
A
een aanname
B
onderbouwing van een standpunt
C
wetenschappelijke opvatting
D
mening, overtuiging

Slide 12 - Quiz

retorische vraag
A
vraag die al eerder is gesteld
B
samenvatting van de gestelde vragen
C
vragen die alleen met ja-nee beantwoord kunnen worden
D
vragen waarop geen antwoord wordt verwacht

Slide 13 - Quiz

schrijfdoel
A
onderwerp van de tekst
B
korte samenvatting van de tekst
C
verkorte weergave van de belangrijkste informatie
D
hetgeen de schrijver wil bereiken met de tekst

Slide 14 - Quiz

tegenwerping
A
als je oneens bent met de schrijver
B
de bedoeling van de schrijver
C
ondergeschikt argument
D
een aanmerking op of een bezwaar tegen een eerdere bewering

Slide 15 - Quiz

oneigenlijk
A
iets niet willen toegeven
B
waardoor het komt
C
antwoord op een probleem
D
voor iets anders dan waar het voor bedoeld is

Slide 16 - Quiz

weerlegging
A
bewijs dat een argument of bewering onjuist is
B
uitlegging van de weersverwachting
C
eis waaraan voldaan moet worden
D
een aanname

Slide 17 - Quiz

drogreden
A
overeenkomst tussen bijvoorbeeld twee meningen of standpunten
B
een beschuldigende opmerking
C
een redenering die aannemelijk lijkt, maar niet klopt
D
uitdrukkelijk, nadrukkelijk, expliciet

Slide 18 - Quiz

expliciet
A
iets dat medebepalend is
B
uitdrukkelijk, nadrukkelijk, ondubbelzinnig
C
gevolgtrekking
D
bedenking, tegenwerping

Slide 19 - Quiz

analyse
A
uiteenzetting van de problemen
B
systematisch onderzoek waarbij probleem duidelijk wordt
C
tekst kunnen verdelen in inleiding, kern en slot
D
argumentenstructuur in de tekst

Slide 20 - Quiz

exact
A
een redenering waaruit de juistheid van het gestelde blijkt
B
Precies. Antwoord is wetenschappelijk juist
C
redenering waaruit de juistheid van het gestelde blijkt
D
bij benadering

Slide 21 - Quiz